ECLI:NL:RBDHA:2017:3750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
awb 16/30487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van middelenvereiste en familieleven

In deze zaak heeft eiseres, geboren op [geboortedatum] en van Dominicaanse nationaliteit, op 27 december 2016 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat op 5 december 2016 was genomen. Dit besluit wees haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af, die zij had ingediend om familieleven uit te oefenen met haar partner, referent, die afhankelijk was van een IOAZ-uitkering. De rechtbank heeft op 3 maart 2017 de behandeling van het beroep gehouden, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. N. van Bremen. De staatssecretaris was niet ter zitting aanwezig.

De rechtbank overweegt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning, met name het middelenvereiste. De IOAZ-uitkering van referent wordt niet als zelfstandige inkomsten beschouwd, en eiseres heeft geen eigen middelen. De rechtbank wijst erop dat de rechtspraak in de zaak Chakroun niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van voldoende middelen van bestaan. Eiseres kan niet volhouden dat er een belangenafweging moet plaatsvinden, aangezien de IOAZ-uitkering voor gehuwden hoger is dan voor alleenstaande zelfstandigen.

Verder erkent de rechtbank dat eiseres en referent een familieleven hebben in Nederland, maar artikel 8 van het EVRM geeft geen recht op toelating. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het algemeen belang op een evenwichtige manier heeft afgewogen tegen het individuele belang van eiseres. De rechtbank oordeelt dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor eiseres en referent om hun familieleven in de Dominicaanse Republiek voort te zetten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/30487
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. N. van Bremen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

Procesverloop

Eiseres heeft op 27 december 2016 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 december 2016 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 3 maart 2017. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [referent], de echtgenoot van eiseres (hierna: referent) en C. Beghtel, tolk in de Spaanse taal. Verweerder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Dominicaanse nationaliteit. Zij heeft op 28 juli 2015 een aanvraag gedaan om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het uitoefenen van familieleven conform artikel 8 van het EVRM bij haar partner [referent].
2. De aanvraag is afgewezen en het bezwaar daartegen is ongegrond verklaard, omdat eiseres volgens verweerder niet voldoet aan de voorwaarden van het verblijfsdoel, meer in het bijzonder het middelenvereiste. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen kennelijk ongegrond verklaard.
3. Niet in geschil is dat referent ten tijde van het bestreden besluit voor de voorziening in zijn levensonderhoud afhankelijk was van een IOAZ-uitkering. Verweerder heeft hiervan terecht geoordeeld dat dit geen zelfstandige inkomsten betreft. Verder staat vast dat eiseres geen eigen middelen heeft om in haar levensonderhoud te voorzien. Het beroep van eiseres op de rechtspraak naar aanleiding van de zaak Chakroun (C‑578/08, EU:C:2010:117) faalt dan ook. Van enige inkomsten zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is immers geen sprake: referent was voor het levensonderhoud van hem en eiseres volledig afhankelijk van collectieve middelen. Gelet hierop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat niet is voldaan aan het vereiste dat de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank volgt eiseres niet in het namens haar ingenomen standpunt dat er niettemin een verdere belangenafweging zou moeten plaatsvinden, omdat toelating in haar geval hoe dan ook niet van invloed zou zijn op het beroep op de collectieve middelen. Reeds vanwege het gegeven dat de uitkeringsgrondslag van de IOAZ voor gehuwden hoger is dan die voor alleenstaande gewezen zelfstandigen, moet rekening worden gehouden met een aanvullend beroep op de collectieve middelen indien eiseres wordt toegelaten.
4. Verder is niet in geschil dat eiseres en referent met elkaar een familieleven hebben in Nederland, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dienaangaande geldt dat artikel 8 van het EVRM op zich geen recht geeft op toelating of domiciliekeuze. Verder geldt dat op grond van artikel 8 van het EVRM een restrictief migratiebeleid mag worden gevoerd in het algemeen belang van het economisch welzijn van een land, hetgeen erop neer komt dat alleen verblijfsvergunning wordt verleend, indien aan de voorwaarden voor toelating is voldaan.
5. Anders dan eiseres heeft gesteld, heeft verweerder dit algemeen belang weldegelijk benoemd bij zijn afwijzing van de aanvraag. Verder kan niet worden gezegd dat verweerder het algemeen belang van de Nederlandse staat niet op een evenwichtige manier heeft afgewogen tegen het individuele belang van eiseres om haar familieleven in Nederland voort te zetten. Daarbij heeft verweerder doorslaggevende betekenis kunnen toekennen aan de vaststelling dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen voor eiseres en referent om hun familieleven in de Dominicaanse Republiek uit te oefenen. Verweerder heeft terecht overwogen dat de leeftijd van referent (65 jaar), noch de feitelijke verblijfsduur en worteling van eiseres in Nederland kunnen gelden als objectieve belemmering. Voor zover eiseres daarnaast heeft gesteld dat een en ander subjectieve belemmeringen oplevert en dat sprake is van ‘a certain degree of hardship’, heeft verweerder er terecht op gewezen dat dit door eiseres niet verder is geconcretiseerd. Verder geldt dat het gezinsleven van eiseres en referent is begonnen op een moment dat eiseres niet over een verblijfsvergunning beschikte. De gevolgen van het weigeren van toelating dienen dan voor eiseres te blijven.
6. Gelet hierop en aangezien op grond van het primaire besluit en de gronden van bezwaar aanstonds duidelijk was dat het bezwaar ongegrond was, heeft verweerder kunnen afzien van het horen van eiseres op bezwaar.
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.