ECLI:NL:RBDHA:2017:3731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
16/4098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na onterecht ondergane verzekering in strafzaak

Op 11 april 2017 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.B. Spaargaren. Het verzoek betrof een schadevergoeding van € 105,- ten laste van de Staat voor de schade die verzoeker had geleden door een onterecht ondergane verzekering. Verzoeker was op 2 februari 2015 in verzekering gesteld in verband met een verdenking van betrokkenheid bij een inbraak in een woning aan de [straat 1] in Den Haag. Hij was op 3 februari 2015 weer in vrijheid gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafzaak tegen verzoeker op 28 maart 2017 was geëindigd en dat verzoeker in deze zaak niet verder werd vervolgd.

De rechtbank heeft het verzoek op 28 maart 2017 in raadkamer behandeld, waarbij verzoeker en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie had aangevoerd dat de inverzekeringstelling mogelijk al in mindering was gebracht op een eerdere straf die verzoeker had gekregen voor een andere inbraak aan de [straat 2]. De raadsman betwistte dit en stelde dat de inverzekeringstelling in deze zaak niet als één met de andere zaak moest worden gezien. De rechtbank oordeelde dat de inbraak aan de [straat 1] als een losstaand feit moest worden beschouwd en dat er gronden van billijkheid waren om verzoeker een schadevergoeding toe te kennen.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om verzoeker een schadevergoeding van € 105,- toe te kennen, te voldoen op de wijze zoals verzocht, en heeft het anders of meer verzochte afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. R.G.C. Veneman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N.M.E. Oudshoorn, griffier, en werd uitgesproken ter openbare zitting op 11 april 2017.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Kenmerk RK: 16/4098
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres]
te dezer zake domicilie kiezende aan de Koninginnegracht 53, 2514 AE te Den Haag, ten kantore van zijn advocaat, mr. P.B. Spaargaren,
strekkende tot een vergoeding ten laste van de Staat voor de schade welke verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 105,-, met het verzoek om een en ander over te maken op rekening [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden VIER Advocaten te Den Haag o.v.v. “Schadevergoeding de heer [verzoeker] D20160487”.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van politie-eenheid Den Haag, District Den Haag-Zuid, met proces-verbaalnummer PL1500-2015063694 en volgnummers.
De rechtbank heeft dit verzoek op 28 maart 2017 in raadkamer behandeld.
Verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, mr. Spaargaren, advocaat te Den Haag, is in raadkamer verschenen en gehoord.

Beoordeling van het verzoek.

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door de beschikking van deze rechtbank, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, d.d. 28 maart 2017, waarbij de zaak als geëindigd is verklaard.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Het verzoekschrift is op 25 augustus 2016 ingekomen ter griffie van deze rechtbank. De ontvankelijkheid van verzoeker in het verzoek is onbetwist gebleven.
Verzoeker is in deze zaak op 2 februari 2015 in verzekering gesteld en op 3 februari 2015 in vrijheid gesteld. Derhalve heeft verzoeker 1 dag zijn vrijheid moeten missen.
De officier van justitie heeft erop gewezen dat verzoeker de inverzekeringstelling heeft ondergaan in verband met de verdenking van betrokkenheid bij een inbraak in een woning aan de [straat 1] in Den Haag. Verzoeker wordt voor deze zaak verder niet vervolgd, maar verzoeker is wel voor een andere inbraak aan de [straat 2] 162 in Den Haag veroordeeld. Dat zaaksdossier (de [straat 2] ) zit in hetzelfde dossier als het zaaksdossier van de [straat 1] . De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de zaak van de [straat 1] wellicht als één zaak moet worden gezien met de zaak van de [straat 2] . Het is dan dus de vraag of er gronden van billijkheid zijn om verzoeker thans enige vergoeding toe te kennen. Daarnaast heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de nacht inverzekeringstelling wellicht reeds in mindering is gebracht op zijn straf die verzoeker voor de zaak van de [straat 2] opgelegd heeft gekregen, maar dat hij die gegevens op dit moment niet beschikbaar heeft.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat onderhavige zaak, waarin verzoeker als verdachte was aangemerkt en welke zaak niet wordt voortgezet, niet als één te gelden heeft met de zaak van de [straat 2] . De raadsman heeft erop gewezen dat verzoeker in onderhavige zaak in verzekering is gesteld en na één dag door de politie heen is gezonden, dat niet blijkt dat deze dag reeds middels enige aftrek is gecompenseerd en dat er dus gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker een schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verzoeker werd in de zaak, waarin hij thans om een vergoeding vraagt, verdacht van betrokkenheid bij een inbraak in een woning aan de [straat 1] 679 in Den Haag.
De omstandigheid dat deze inbraak is opgenomen in een dossier waarin verzoeker ook in verband is gebracht met (en veroordeeld is voor) de inbraak aan de [straat 2] 162 in Den Haag, die in dezelfde periode en in dezelfde omgeving is gepleegd, maakt niet dat onderliggende zaak niet als een losstaand feit moet worden gezien. Dat kan mogelijk anders zijn als sprake is van een zogenaamde strooptocht, waarbij op dezelfde dag achtereenvolgens en aansluitend verschillende vergelijkbare strafbare feiten (inbraken/diefstallen) zijn gepleegd, maar dat is hier niet het geval. Nu evenmin is gebleken dat de door verzoeker in onderhavige zaak ondergane inverzekeringstelling reeds op de voor inbraak aan de [straat 2] 162 opgelegde gevangenisstraf in mindering is gebracht en zich in het dossier hiertoe ook overigens geen concrete aanwijzingen bevinden, terwijl de officier van justitie deze stelling evenmin thans nader kan onderbouwen, acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een bedrag van € 105,- toe te kennen voor de door hem ten onrechte ondergane verzekering.

Beslissing.

De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 105,- (zegge: honderdvijf euro), te voldoen op de wijze als verzocht, en wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. R.G.C. Veneman, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. N.M.E. Oudshoorn, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2017.