ECLI:NL:RBDHA:2017:3685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
C/09/527382 / FA RK 17-1272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en verzoek tot terugkeer van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2017 een beschikking gegeven in een internationale kinderontvoeringskwestie. De moeder, wonende in Indonesië, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van haar minderjarige kinderen, die door de vader zonder haar toestemming naar Nederland zijn gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in Indonesië hadden en dat het gezagsrecht gezamenlijk werd uitgeoefend door beide ouders. De vader heeft betoogd dat de moeder toestemming heeft gegeven voor de overbrenging, maar de rechtbank oordeelt dat de vader niet heeft aangetoond dat er sprake was van toestemming van de moeder. De rechtbank heeft de bepalingen van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering toegepast, ondanks dat Indonesië geen partij is bij het verdrag. De rechtbank oordeelt dat de overbrenging van de kinderen naar Nederland ongeoorloofd was en gelast de onmiddellijke terugkeer van de kinderen naar Indonesië, waarbij de moeder toestemming krijgt om de kinderen mee te nemen. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren af, maar gelast dat de kinderen uiterlijk op 26 april 2017 terugkeren naar Indonesië. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 17-1272
Zaaknummer: C/09/527382
Datum beschikking: 11 april 2017

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 17 februari 2017 ingekomen verzoek van:

[verzoekster]

de moeder,
wonende op [woonplaats] , Indonesië,
advocaat: mr. T.M. Coppes te Aerdenhout, gemeente Bloemendaal.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende]

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: voorheen mr. L.M. Bongers te Wijk bij Duurstede, thans mr. A.C. Bouma te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • de brief d.d. 28 februari 2017, met bijlage, van de zijde van de moeder;
- de brief d.d. 16 maart 2017 van de zijde van de vader;
- de brief d.d. 17 maart 2017 van de zijde van de moeder;
- de brief d.d. 17 maart 2017, met bijlage, van de zijde van de vader;
- de brief d.d. 20 maart 2017, met bijlage, van de zijde van de moeder;
- de brief d.d. 24 maart 2017, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- de brieven d.d. 27 maart 2017, met bijlage(n), van de zijde van de vader;
- de brieven d.d. 27 maart 2017, met bijlage(n), van de zijde van de moeder.
Op 7 maart 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, alsmede de vader, bijgestaan door mr. L.M. Bongers. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. H. Dragtsma. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 9 maart 2017 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd.
De rechtbank heeft kennis genomen van de brief d.d. 16 maart 2017 van de Stichting Kinder-& Jongeren rechtswinkel. De minderjarigen zijn voorts op 28 maart 2017 in raadkamer gehoord.
Op 28 maart 2017 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd. Voorts heeft de moeder een door haar geschreven brief voorgedragen, welke brief zij vervolgens aan de rechtbank heeft overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de moeder luidt thans de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarigen te bevelen, zo nodig met behulp van de sterke arm, althans te bepalen dat de terugkeer van de minderjarigen voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum zal plaatsvinden, waarbij de moeder de toestemming dient te krijgen om de minderjarigen mee te nemen naar [woonplaats] , Indonesië en daarbij te bepalen op welke datum de vader de minderjarigen aan de moeder zal afgeven en dat de moeder de reisdocumenten van de minderjarigen op een door de rechtbank te bepalen datum kan ophalen bij de advocaat mr. L.M. Bongers te Wijk bij Duurstede die de vader thans nog bijstaat in de echtscheidingsprocedure, zodat de moeder de minderjarigen mee terug kan nemen naar [woonplaats] , Indonesië. Met veroordeling van de vader tot betaling van een nog te specificeren bedrag aan de moeder ter zake van de gemaakte kosten die zij in verband met de ontvoering en de teruggeleiding heeft gemaakt en nog dient te maken. Een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [1. minderjarige] (hierna: [1. minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Italië,
- [2. minderjarige] (hierna: [2. minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Italië.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
- [1. minderjarige] en [2. minderjarige] zijn in Italië en Thailand opgegroeid en zij zijn op 2 november 2015 met hun ouders naar [woonplaats] , Indonesië, verhuisd, alwaar zij tot het moment van de overbrenging naar Nederland hebben gewoond.
- Op 18 oktober 2016 heeft de vader met [1. minderjarige] en [2. minderjarige] [woonplaats] , Indonesië, verlaten en is met hen naar Nederland vertrokken.
- De moeder is op 11 november 2016 naar Nederland gekomen en verblijft sindsdien in de woning van haar moeder;
- Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. 4 januari 2017 is – voor zover thans van belang – bepaald dat [1. minderjarige] en [2. minderjarige] met onmiddellijke ingang aan de moeder zullen worden toevertrouwd en is de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om met spoed advies uit te brengen over de volgende vragen:
Welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling acht de Raad voor de Kinderbescherming in het belang van de minderjarigen en om welke reden?
Zijn er andere feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar oordeel moet betrekken?
Voorts is bepaald dat de behandeling omtrent de toevertrouwing en de zorgregeling, pro forma wordt voortgezet op 13 februari 2017 en is iedere verdere beslissing aangehouden.
- [1. minderjarige] en [2. minderjarige] verblijven thans bij de moeder in Nederland.
- De vader, de moeder en [1. minderjarige] en [2. minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
- De moeder heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

Beoordeling

De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Hoewel Indonesië geen partij is bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de kinderen onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats op [woonplaats] , Indonesië, hadden. Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend.
Partijen twisten over de vraag of de moeder toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van de kinderen naar Nederland.
De vader stelt dat hij er op 18 september 2016 achter is gekomen dat de moeder een relatie was aangegaan met een getrouwde Javaanse islamitische man, genaamd [relatie moeder] , van 23 jaar oud, die in het bedrijf van partijen op [woonplaats] werkzaam was. De vrouw heeft toen de echtelijke woning van partijen verlaten en is gaan wonen in de joglo van partijen, een houten woning bestaande uit één open ruimte zonder adequate voorzieningen. Omdat de man op zakenreis was, kwam de vrouw terug naar de echtelijke woning om voor de kinderen te zorgen. Nadat [relatie moeder] door de directeur van het bedrijf van partijen, de heer [dir. naam] , was ontslagen, heeft de moeder de vader onder meer de volgende WhatsApp berichten gestuurd
: “ik heb niets meer want ik geef alles op als ik het zonder [relatie moeder] moet doen. Jou de kinderen de dieren alles. Ik ga een nieuw leven beginnen ergens anders. Ik ben niet jouw bezit. Je kan me niet tegenhouden”en “
Je kan me nu een officiële mail in het Engels sturen c.c. naar [dir. naam] dat je akkoord gaat met de relatie van [relatie moeder] en mij. Doe je dat niet binnen een half uur ben ik weg en kom ik nooit weer. FYI ik ben aan het inpakken. De kinderen hebben vannacht oppas. Daarna niet meer.”De man is halsoverkop terug naar [woonplaats] gereisd om de kinderen op te vangen. Na een maand moest de man voor zaken naar Europa. Aangezien de moeder had aangegeven dat zij niet voor de kinderen wilde zorgen in de echtelijke woning, maar hen mee zou nemen naar de joglo, heeft de vader de kinderen meegenomen naar Nederland. De vader achtte het in het belang van de kinderen dat zij in een stabiele omgeving zouden zijn met structuur en regelmaat. Dit was op [woonplaats] niet mogelijk gezien het feit dat de moeder huis en haard had verlaten om bij haar veel jongere vriend te gaan wonen. Om die reden heeft de vader aan de moeder voorgesteld de kinderen mee naar Nederland te nemen. De moeder heeft hiermee ingestemd en heeft gedurende 3,5 uur afscheid van de kinderen genomen. De vader is vervolgens op 31 oktober 2016 naar [woonplaats] gegaan om met de moeder te praten in de hoop oplossingen te vinden voor de ontstane situatie. Deze gesprekken hebben begin november 2016 plaatsgevonden. Partijen hebben toen afgesproken dat de kinderen voorlopig in Nederland zouden blijven, in ieder geval tot eind januari 2017, zodat op [woonplaats] alles geregeld kon worden en de kinderen in ieder geval zouden verblijven in een rustige en stabiele omgeving. Nadat ook de moeder op 8 november 2016 door de heer [dir. naam] is ontslagen, is zij op 11 november 2016 naar Nederland gekomen omdat zij anders het land zou worden uitgezet. Er is dus geen sprake van een ongeoorloofde overbrenging zoals de moeder wil doen laten geloven en ook niet van ongeoorloofde achterhouding.
De moeder heeft betwist dat zij toestemming aan de vader heeft gegeven om met de kinderen naar Nederland te vertrekken. Zij erkent dat het huwelijk van partijen in een crisis verkeert en dat zij in die context een aantal wanhopige WhatsApp berichten heeft gestuurd aan vader. Zij heeft echter nimmer beoogd hiermee afstand te doen van de kinderen. De moeder is er in oktober 2016 bij toeval achter gekomen dat de vader voornemens was om met de kinderen naar Nederland te vertrekken. Zij is hierop direct naar de vader en de kinderen gegaan, maar zij heeft de vader niet tegen kunnen houden. De kinderen zelf dachten voor 2 weken op vakantie te gaan. Eenmaal in Nederland heeft de vader de kinderen achtergelaten bij hun grootmoeder (moederszijde), terwijl de vader zelf door ging met zijn werk, internationale reizen maakte en uiteindelijk eind oktober 2016 is teruggekeerd naar [woonplaats] . In tegenstelling tot hetgeen de vader heeft gesteld hebben partijen geen afspraken met elkaar gemaakt over de kinderen. De moeder betwist dat zij akkoord is gegaan met een permanent of tijdelijk verblijf van de kinderen in Nederland. Omdat de vader weigerachtig was om met de kinderen terug te keren naar [woonplaats] , is de moeder uiteindelijk begin november 2016 zelf naar Nederland afgereisd en heeft de zorg over de kinderen weer op zich genomen en niet, zoals de vader heeft gesteld, omdat haar verblijfsvergunning was ingetrokken. De moeder wenst met de kinderen naar [woonplaats] terug te keren omdat zij daar het centrum van hun leven hebben.
De rechtbank is van oordeel dat de vader in het licht van de gemotiveerde betwisting van de moeder niet heeft aangetoond dat de moeder toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van de kinderen naar Nederland. De door de vader overgelegde WhatsApp berichten (verweerschrift, productie 1) geven geen blijk van toestemming van de moeder voor een tijdelijk danwel permanent verblijf in Nederland. Een permanente verhuizing van de kinderen is geen onderwerp van gesprek in de WhatsApp berichten en ook uit de reactie van de vader
“Dat wist ik al. De hebben ook security vanaf vandaag en iemand die op ze past totdat ik terug ben en ik vind het heel erg wat je doet en waar je mee bezig bent – ik hoop dat je jezelf snel weer terug vindt”blijkt niet dat partijen een definitief vertrek van de kinderen naar Nederland bespraken. De later door de vader verstuurde WhatsApp-berichten tonen evenmin aan dat tussen partijen overleg gaande was over een verhuizing naar Nederland. In een WhatsApp bericht van vader (productie 1,verweerschrift) stelt hij voor:
“Ze kunnen dan 3 dagen bij je Moeder logeren wanneer ik in Faro moet zijn en de andere 4 dagen met mij leuke dingen doen in NL” waarop de moeder heeft geantwoord “nee ik wil ze in [woonplaats] houden ze moeten naar school.”
Ook de aantekeningen die de vader heeft gemaakt naar aanleiding van een bespreking tussen partijen begin november 2016 (productie 12, aanvullend verweerschrift) en de e-mailcorrespondentie tussen de vader en de Nieuwe Internationale School [naam] te [plaatsnaam] (productie 14, aanvullend verweerschrift ) duiden er niet op dat de moeder met een tijdelijke danwel definitieve verhuizing van de kinderen naar Nederland heeft ingestemd. Kennelijk is een rustperiode tot eind januari 2017 besproken maar dit betekent nog niet dat de kinderen in Nederland zouden blijven wonen en dat de moeder daarmee heeft ingestemd. De e-mails afkomstig van de school laten slechts zien dat de vader met de school heeft gesproken over de mogelijkheid van het volgen van onderwijs door [1. minderjarige] en [2. minderjarige] aldaar wat niets zegt over instemming van de moeder met een definitief verblijf van hen in Nederland.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de overbrenging van de kinderen naar Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de moeder en dat deze overbrenging aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van de kinderen naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
De vader heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgrond, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
De vader heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van de weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag onder meer het volgende aangevoerd.
De moeder heeft geen werk- en verblijfsvergunning meer. Zij kan thans enkel op basis van een toeristenvisum naar Indonesië. Een toeristenvisum is zestig dagen geldig en het hebben van een retourticket is vereist. Met een toeristenvisum is het niet toegestaan om in Indonesië te werken of een huis te huren en daarnaast kunnen de kinderen op basis van een toeristenvisum niet naar school.
Als het de moeder al lukt om een verblijfs- en werkvergunning te krijgen dan zal zij erg veel tijd nodig hebben met het opzetten van een bedrijf. Immers zal zij een goede ondergrond moeten leggen waar paarden op getraind kunnen worden, paarden zoeken en stallen moeten bouwen. Dit opzetten van het bedrijf zal 100% haar tijd en aandacht vragen. Deze tijd heeft zij dan niet voor de kinderen, waardoor de kinderen voor het grootste gedeelte verzorgd en opgevoed zullen worden door nanny’s.
De moeder heeft met [relatie moeder] een joglo gehuurd. Deze joglo bevindt zich op 45 minuten afstand met de bromfiets van de school en de buitenschoolse activiteiten van de kinderen over een gevaarlijke weg. Met de auto duurt de reis ongeveer anderhalf uur. Daarnaast kent de joglo geen enkele luxe, terwijl de kinderen erg veel luxe gewend zijn. De kinderen hebben geen eigen slaapkamer en er is geen internet. Ook wonen er geen vriendjes of vriendinnetjes in de buurt. Als ze in de joglo wonen, kunnen de kinderen niet zelfstandig naar school. Dit betekent dat de moeder de kinderen altijd zal moeten brengen en halen waarmee veel tijd gemoeid gaat. Tijd die de moeder dan niet kan aanwenden voor het opzetten van het bedrijf.
Op [woonplaats] zijn drie middelbare internationale scholen die goed onderwijs aanbieden. De kosten voor deze scholen zijn echter aanzienlijk. Normale middelbare scholen op een goed niveau zijn er niet op [woonplaats] . Dit betekent dat de kans erg groot is dat de kinderen binnen 3 of 4 jaar weer zouden moeten verhuizen als ze nu naar [woonplaats] terugkeren.
Indien de kinderen terug moeten naar Indonesië, zal een Indonesische rechtbank moeten beslissen over het gezag over, de hoofdverblijfplaats van en de zorg- en contactregeling met de kinderen. Echter zonder verblijfsvergunning zal het voor de vader niet mogelijk zijn een procedure in Indonesië te voeren. Dit betekent dat de vader de kinderen dan kwijt is aangezien er niets vastgelegd kan worden. Als de vader al toegang zou hebben tot de Indonesische rechtbank geldt het volgende. Het staat vast dat in Indonesië de kinderen vaak aan de vader worden toegewezen, vanwege de economische stabiliteit, zeker als er sprake is van ontrouw tijdens het huwelijk aan de zijde van de moeder. Mochten de kinderen worden toevertrouwd worden aan de vader dan zullen de kinderen wederom moeten verhuizen omdat de man inmiddels ook geen verblijfvergunning voor Indonesië meer heeft.
In het geval van een zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen zal het voor de vader niet mogelijk zijn een verblijfsvergunning te verkrijgen. Om die reden zal het moeilijk zijn om een goede contactregeling met de kinderen te hebben. Ook vreest de vader dat de moeder, zodra zij met de kinderen op [woonplaats] zal zijn, het contact tussen de vader en de kinderen zal verbreken, dan wel ernstig zal bemoeilijken.
Daarnaast wijst de vader erop dat de vrouw een gevangenisstraf in Indonesië riskeert vanwege haar relatie met [relatie moeder] die getrouwd is. Wanneer de kinderen met de moeder naar Indonesië terugkeren, zal hun leven uiterst onzeker en instabiel zijn, wat niet in hun belang is.
Naar de mening van de moeder is geen enkele belemmering voor de kinderen om terug te keren naar Indonesië. Zij heeft daar een nieuwe woning gehuurd waar voldoende plaats is voor de kinderen. Zij heeft grond gevonden en wil haar bedrijf nieuw leven in blazen. Ook heeft zij een sponsor gevonden, zodat zij haar bedrijf kan doorstarten en binnen afzienbare tijd over een eigen inkomen kan beschikken. Nu de moeder een sponsor heeft waarmee zij haar bedrijf kan doorstarten, komt zij daarmee weer in aanmerking voor een werk- en een verblijfsvergunning. De kinderen kunnen dan op deze verblijfsvergunning van de moeder eveneens in Indonesië verblijven. Zodra de moeder met de kinderen terug is in Indonesië zullen ze daar ook weer naar school kunnen gaan. Zij bestrijdt dat het te gevaarlijk is voor de kinderen om vanuit haar woning naar school te reizen. De vader heeft volgens de moeder op geen enkele wijze aangetoond dat de kinderen, indien zij terug dienen te keren naar [woonplaats] , worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enige andere wijze in een ondraaglijke toestand worden gebracht.
De rechtbank stelt voorop dat doel en strekking van het Verdrag met zich brengen dat de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b restrictief moet worden uitgelegd en een beroep daarop slechts in extreme situaties kan worden gehonoreerd. Als uitgangspunt geldt dat terugkeer in het belang van de kinderen is en dat terugkeer alleen in bijzondere omstandigheden geweigerd wordt. Dit houdt in dat de rechter die beslist op het teruggeleidingsverzoek de in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag gestelde strenge voorwaarden niet reeds vervuld mag achten, louter op grond van zijn oordeel dat het belang van de kinderen in het land van herkomst minder goed gediend is dan in het land waar de kinderen naar toe zijn gebracht. De belangenafweging bij de vraag waar de kinderen hun uiteindelijke hoofdverblijf dienen te hebben, dient immers plaats te vinden in een bodemprocedure en past in beginsel niet in deze procedure, waarin slechts een ordemaatregel wordt getroffen. Ook kan de dreigende scheiding van een kind van één van de ouders slechts onder stringente voorwaarden de conclusie rechtvaardigen dat er sprake is van een ernstig risico dat een kind wordt blootgesteld aan het gevaar als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er een ernstig risico bestaat dat de kinderen door hun terugkeer naar Indonesië worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar danwel op enigerlei ander wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. De argumenten die de vader in dit verband aanvoert zijn met name terug te voeren op de veronderstelling dat een verblijf in Nederland voor de kinderen beter is dan een terugkeer naar Indonesië, welk kader uitdrukkelijk niet ter toetsing aan de teruggeleidingsrechter voorligt. Voor zover juist zou zijn dat het voor de moeder onmogelijk is om met de kinderen terug te keren vanwege het niet kunnen verkrijgen van een visum of het opstarten van een bedrijf, zou dit op zichzelf nog niet betekenen dat de kinderen in een ondragelijke toestand komen te verkeren. Wel zal dit, indien dit probleem zou spelen, betekenen dat de vrouw zich zal moeten herbezinnen op de plek waar zij zich wil vestigen. Niet is gebleken dat een arrestatiebevel jegens de moeder is uitgevaardigd of dat dat zal gebeuren indien zij naar Indonesië terugkeert. Vader heeft zijn vrees dat hij in Indonesië geen procedure kan voeren omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen danwel een zorgregeling kan laten vaststellen onvoldoende onderbouwd. Dit volgt in elk geval niet uit de door de vader overgelegde e-mail van de Nederlandse Ambassade in Indonesië. Evenmin is gebleken dat het onmogelijk is om een zorgregeling uit te voeren als de kinderen in Indonesië woonachtig zijn. Of de Indonesische rechtbank bij een eventuele procedure zal beslissen dat de kinderen worden toegewezen aan de vader en terug moeten naar Nederland, is thans niet te voorzien, maar al zou dit het geval zijn dan maakt ook dit niet dat de kinderen blootgesteld zullen worden aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enige andere wijze in een ondraaglijke toestand gebracht zullen worden.
Nu de moeder ter terechtzitting duidelijk te kennen heeft gegeven dat zij de strijdbijl met de vader wil begraven en samen wil zorgen voor een goede toekomst voor de kinderen, waarin plek is voor beide ouders heeft de rechtbank er vertrouwen in dat de moeder een zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen niet zal frustreren. Niet valt in te zien waarom de vader Indonesië niet zou kunnen bezoeken. Daar komt bij dat de kinderen ook de mogelijkheid hebben om de vader in Nederland te bezoeken.
De rechtbank gaat gezien het voren overwogene aan het beroep van de vader op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag voorbij.
In het aanvullend verweerschrift beroept de vader zich voorts op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 2 van het Verdrag. Uit de toelichting hierop begrijpt de rechtbank dat het veeleer een betwisting betreft van de stelling van de moeder dat de kinderen graag terug naar [woonplaats] zouden willen. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank deze weigeringsgrond verder niet bespreken. Overigens is niet gebleken van verzet van of bij de kinderen tegen een terugkeer naar Indonesië.
Beroep op artikel 8 EVRM en artikel 3 IVRK
De rechtbank gaat eveneens voorbij aan het beroep van de vader op artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Zoals hiervoor reeds overwogen dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen. Voorop staat dat de fundamentele rechten van kinderen en ouders worden geacht te zijn geïncorporeerd in het HKOV.
De rechtbank is overigens niet gebleken dat door een toewijzing van het verzoek afbreuk wordt gedaan aan het belang van de kinderen dat ook in zaken van internationale kinderontvoering voorop staat. Dit belang strekt ertoe de banden van het kind met diens familie te behouden en te verzekeren dat diens ontwikkeling plaatsvindt in een veilige omgeving. Nu de rechtbank, zoals hierboven overwogen, er vertrouwen in heeft dat de moeder een zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen niet zal frustreren, niet aannemelijk is geworden dat de vader Indonesië niet zou kunnen bezoeken en de kinderen ook de mogelijkheid hebben om de vader in Nederland te bezoeken, is aan het eerste aspect van het belang voldoende gewicht toegekend. Met betrekking tot het aspect van een veilige omgeving stelt de rechtbank vast dat partijen nimmer met de kinderen in Nederland hebben gewoond en er voor hebben gekozen om elders in de wereld een bestaan met de kinderen op te bouwen. Tegen deze achtergrond leidt een teruggeleiding van de kinderen naar [woonplaats] niet tot schending van artikel 3 IVRK.
Conclusie
Nu er geen sprake is van een weigeringsgrond, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van de kinderen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen.
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat de kinderen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kunnen afwachten en zal het verzoek van de moeder om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal, nu de kinderen reeds bij de moeder verblijven, de terugkeer gelasten als na te melden op uiterlijk 26 april 2017, zijnde de eerste dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend. Het verzoek van de moeder ten aanzien van de reisdocumenten zal eveneens worden toegewezen.
Sterke arm
Ingevolge artikel 13 lid 6 van de Uitvoeringswet juncto artikel 813 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van rechtswege voorzien in het met behulp van de sterke arm ten uitvoer leggen van de onderhavige beschikking. Het betreffende verzoek van de moeder zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Proceskosten
Het verzoek van de moeder om vader in de volledige kosten te veroordelen zal worden afgewezen nu zij dit niet nader heeft onderbouwd. De rechtbank ziet aanleiding de kosten tussen partijen te compenseren in die zin dat partijen ieder de eigen kosten draagt.
(alleen opnemen indien kostenveroordeling is verzocht)

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
- [1. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Italië,
- [2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Italië,
naar Indonesië uiterlijk op 26 april 2017, waarbij de moeder toestemming heeft de minderjarigen mee te nemen naar [woonplaats] , Indonesië, en de reisdocumenten van de minderjarigen vanaf 26 april 2017 op te halen bij de advocaat mr. L.M. Bongers te Wijk bij Duurstede, opdat de moeder de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar [woonplaats] , Indonesië;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, A.C. Olland en E.M.M. Engbers, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2017.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.