ECLI:NL:RBDHA:2017:3589

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
09/819476-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en bedreiging met geweld tegen ex-partner

Op 12 april 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van poging tot afpersing en bedreiging van zijn ex-vrouw. De verdachte, geboren in 1958, werd beschuldigd van het bedreigen van zijn ex-partner met twee uitgeschoven stanleymessen op 18 december 2016, terwijl hij haar dwong om geld en kettingen af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op korte afstand van de vrouw met de messen zwaaide en dreigende woorden uitsprak, wat leidde tot een gevoel van onveiligheid bij het slachtoffer. Tijdens de zitting op 29 maart 2017 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte schuldig werd verklaard, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van het eerste feit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte is veroordeeld tot 180 dagen gevangenisstraf, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan lichte zwakzinnigheid en alcoholafhankelijkheid, en heeft geadviseerd om hem te behandelen voor zijn alcoholproblematiek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819476-16
Datum uitspraak: 12 april 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de [PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 maart 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. van der Harg en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R. Heemskerk, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 december 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 20.000 euro, althans een geldbedrag en/of twee kettingen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte:
- naar/voor het portiek behorende bij de woning van die [slachtoffer] is gegaan en/of
- aldaar op korte afstand van die [slachtoffer] twee uitgeschoven (stanley)messen uit zijn zakken heeft gepakt en/of aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of
- die [slachtoffer] vervolgens heeft achtervolgd op de trap van het portiek en/of
- ( vervolgens) op korte afstand van die [slachtoffer] met één of meer messen zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer] en/of met een mes heeft uitgehaald in de richting van de hals, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] dreigend de woorden: "Woensdag maak ik je dood", althans woorden
van dergelijke dreigende aard of strekking heeft toegevoegd en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij zijn twee kettingen en/of 20.000 euro terug wil,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 18 december 2016 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- op korte afstand van die [slachtoffer] twee uitgeschoven (stanley)messen uit zijn zakken gepakt en/of aan die [slachtoffer] getoond en/of
- die [slachtoffer] vervolgens achtervolgd op de trap van het portiek en/of
- ( vervolgens) op korte afstand van die [slachtoffer] met één of meer messen zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer] en/of met een mes uitgehaald in de richting van de hals, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
-die [slachtoffer] dreigend de woorden: "Woensdag maak ik je dood", althans woorden
van dergelijke dreigende aard of strekking heeft toegevoegd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing en aan bedreiging van zijn ex-partner [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er in het geval van bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het hem onder 1 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
[slachtoffer] (hierna: aangeefster) heeft op 18 december 2016 aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij op 18 december 2016 omstreeks 12.45 uur bij haar woning aan de [adres] te Den Haag aankwam. Aangeefster stond voor de trap die naar de ingang van haar woning gaat en wilde haar traplift gebruiken, maar werd tegengehouden door haar ex-partner (hierna: verdachte), die ineens vlak achter haar stond. Verdachte sprak op dreigende toon tegen haar. Hij stond op ongeveer 50 cm van haar vandaan. Aangeefster zag dat verdachte zijn handen uit zijn jaszakken haalde en dat hij in beide handen een stanleymes vasthield. Deze messen waren uitgeschoven. Aangeefster vluchtte de trap op en zag dat verdachte achter haar aan de trap opliep. Ze belde aan bij al haar buren, omdat zij bang was. Verdachte had nog steeds de messen in zijn handen. Aangeefster zag dat verdachte voor haar stond en dat hij met het stanleymes in zijn rechterhand naar haar uithaalde. Na het aanbellen door aangeefster werd de deur van [adres] geopend door de bewoonster. Aangeefster zag dat deze buurvrouw opmerkte dat verdachte een mes had, en snel de deur dichtdeed. De deur van [adres] werd ook geopend. Aangeefster vluchtte deze woning binnen. De bewoners stonden in de deuropening en verdachte stond buiten de woning. Aangeefster hoorde dat de buurvrouw van [nummer] riep dat verdachte een mes had en dat verdachte tegen de buurman zei: “ga aan de kant, ik moet dat geld hebben, ik ga haar nog voor woensdag doodmaken”. [2]
Aangeefster heeft voorts verklaard dat verdachte recht heeft op een bedrag van iets meer dan € 10.000, welk bedrag op de bank staat. Voorts heeft aangeefster verklaard dat twee van hun zoons 20 jaar geleden een gouden ketting hebben gekregen van verdachte. [3]
[getuige] heeft verklaard dat zij zich op 18 december 2016 omstreeks 13.00 uur in haar woning aan de [adres] te Den Haag bevond. Zij hoorde een hoop geschreeuw vanaf het portiek en zag dat haar overbuurvrouw van huisnummer [nummer] (naar de rechtbank begrijpt: aangeefster) in het portiek stond. Tegenover haar stond een man van ongeveer 60 jaar oud, met een Surinaams uiterlijk, een kaal hoofd en een gezet postuur. [getuige] had het idee dat deze man onder invloed was van alcohol. Zij rook een sterke alcoholgeur en zag dat de man rode ogen had. [getuige] zag dat de man aangeefster in de hoek bij huisnummer [nummer] duwde. Ze zag dat de man uit zijn broek een stanleymes haalde en hiermee begon te zwaaien. Hij riep daarbij dat aangeefster € 40.000 schuld had en ook twee kettingen. Hij riep daarbij “woensdag maak ik je dood”. [nummer] zag dat aangeefster erg bang was. [4]
De politie heeft op 18 december 2016 gesproken met de bewoners van [adres] te Den Haag. Uit dit gesprek kwam dat er die dag bij hen werd aangebeld omstreeks 13.00 uur en dat er een man en een vrouw voor de deur stonden. De bewoonster van [nummer] vertelde dat zij direct de deur weer had dichtgedaan. [5]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 18 december 2016 aangeefster is tegengekomen bij haar huis. Hij heeft haar gevraagd om twee kettingen en € 20.000. Hij had op dat moment twee stanleymessen in zijn zak. [6]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 18 december 2016 voor haar woning tegen aangeefster heeft gezegd dat hij € 20.000 en twee kettingen van haar moest hebben. Verdachte heeft verklaard dat hij een paar biertjes ophad en een beetje boos was en dat het wel zou kunnen dat hij met een stanleymes gezwaaid heeft. [7]
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake kan zijn van onbewuste beïnvloeding tussen aangeefster en getuige [getuige] , nu er enige tijd overheen gegaan is voordat zij zijn gehoord, terwijl aangeefster zich in de woning van [getuige] bevond. Er zijn volgens de verdediging voorts verschillen tussen de verklaring van aangeefster en [getuige] . Zo zou [getuige] hebben gezien dat verdachte zwaaiende bewegingen maakte met een stanleymes, terwijl volgens aangeefster de zwaaiende bewegingen zouden zijn gemaakt voordat [getuige] de deur opendeed. Verdachte heeft verklaard dat hij niet achter aangeefster aan naar boven is gelopen, maar beneden stond toen getuige [getuige] de deur open deed. Er is daarmee volgens de verdediging te veel twijfel over wat er precies is gebeurd, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank passeert dit verweer. Het door de verdediging geduide verschil tussen de verklaring van aangeefster en de verklaring [getuige] , leest de rechtbank niet in die verklaringen. Bovendien heeft [getuige] verklaard dat verdachte naar alcohol rook en bloeddoorlopen ogen had, waaruit volgt dat zij hem op zeer korte afstand heeft kunnen zien. Er is voorts niet gebleken van enige beïnvloeding van [getuige] door aangeefster. Nu de aangifte steun vindt in de verklaring van [getuige] en de verklaring van de bewoners van [nummer] gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte aangeefster heeft achtervolgd op de trap en haar boven onder bedreiging heeft gezegd dat hij zijn geld en kettingen terug wil.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
op 18 december 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en twee kettingen, toebehorende aan anderen dan aan verdachte:
- naar het portiek behorende bij de woning van die [slachtoffer] is gegaan en
- aldaar op korte afstand van die [slachtoffer] twee uitgeschoven (stanley)messen uit zijn zakken heeft gepakt en aan die [slachtoffer] heeft getoond en
- die [slachtoffer] vervolgens heeft achtervolgd op de trap van het portiek en
- ( vervolgens) op korte afstand van die [slachtoffer] met één of meer messen zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] dreigend de woorden: "Woensdag maak ik je dood", althans woorden van dergelijke dreigende aard of strekking heeft toegevoegd en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij zijn twee kettingen en
een geldbedragterug wil,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 18 december 2016 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- op korte afstand van die [slachtoffer] twee uitgeschoven (stanley)messen uit zijn zakken gepakt en aan die [slachtoffer] getoond en
- die [slachtoffer] vervolgens achtervolgd op de trap van het portiek en
- ( vervolgens) op korte afstand van die [slachtoffer] met één of meer messen zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] dreigend de woorden: "Woensdag maak ik je dood", althans woorden van dergelijke dreigende aard of strekking heeft toegevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er in het geval van bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop.
De rechtbank overweegt dat van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht sprake is wanneer het feit onder meer dan één strafbepaling kan worden begrepen én de betrokken strafbepalingen eenzelfde rechtens te beschermen belang betreffen.
Aangezien de strafbaarstelling van (poging tot) afpersing ziet op bescherming van zowel de persoonlijke vrijheid als het vermogen, terwijl de strafbaarstelling van bedreiging de strekking heeft te voorkomen dat iemand onder druk wordt gezet door een bedreiging met een ernstig misdrijf, gaat het hier om strafbepalingen met een uiteenlopende strekking, zodat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van eendaadse samenloop.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot afpersing;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring van beide feiten, verzocht een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, met begeleiding door de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot afpersing van zijn ex-vrouw. Hij heeft haar bovendien bedreigd met de dood. Verdachte heeft het slachtoffer, toen zij haar woning binnen wilde gaan, onder bedreiging met een mes geprobeerd te dwingen geld en kettingen af te geven waar hij naar eigen zeggen recht op zou hebben. Dit kan gezien worden als een vorm van eigenrichting. Door de brutale, agressieve en bedreigende manier van optreden van verdachte kunnen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving worden veroorzaakt, in het bijzonder bij het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke feiten lijden vaak langdurig onder de psychische gevolgen van zo’n schokkende gebeurtenis. Uit haar schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het gebeuren van 18 december 2016 een enorme impact op het slachtoffer heeft gehad. Sindsdien heeft zij slaapproblemen en voelt zij zich onveilig, ook thuis, waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen.
Zoals eerder overwogen is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van eendaadse samenloop. De rechtbank houdt er bij de strafoplegging echter wel rekening mee dat de bedreiging in de bewezenverklaarde poging tot afpersing dezelfde is als die is bewezen verklaard in feit 2.
De rechtbank heeft kennis genomen van een op naam van verdachte staand uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 19 december 2016, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens - andersoortige - misdrijven.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 11 maart 2017, opgemaakt door [naam] , GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer in dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten lichte zwakzinnigheid en alcoholafhankelijkheid. Er moet van worden uitgegaan dat de cognitieve beperkingen van verdachte een rol hebben gespeeld bij verdachtes gedragskeuzen ten tijde van het feit. De psycholoog adviseert om verdachte een zeer gestructureerde, op concreet gedrag gerichte vorm van behandeling aan te bieden, gericht op het in grotere mate onder controle krijgen van zijn alcoholconsumptie. Het risico op een geweldsmisdrijf in de toekomst wordt door de psycholoog als laag ingeschat.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 27 maart 2017. De reclassering constateert dat sprake is van een duidelijk delictpatroon nu verdachte meerdere keren met justitie in aanraking is geweest vanwege zijn alcoholgebruik. Door zijn verstandelijke beperking kan verdachte probleemsituaties niet overzien en deze evenmin op een passende, bevredigende manier oplossen. Het gebruik van alcohol in combinatie met deze problematiek verhoogt de kans op risicosituaties aanzienlijk, aldus de reclassering. De reclassering acht het recidiverisico hoog.
Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting met de mogelijkheid van een opname van zeven weken en een contactverbod en een locatieverbod gecontroleerd door middel van een elektronisch controlemiddel.
Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven zich voortaan van contact met zijn ex-vrouw te zullen onthouden.
Alles overwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal hierbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, met dien verstande dat de rechtbank geen aanleiding ziet om elektronisch toezicht als controlemiddel op de naleving van het locatieverbod te verbinden, gelet op de inschatting van het recidiverisico op een geweldmisdrijf door de psycholoog als laag.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat - indien verdachte in een crisissituatie belandt, hetgeen ter beoordeling is aan de zorginstelling waar verdachte de ambulante behandeling ondergaat in samenspraak met de reclassering - hij verplicht is zich eenmaal klinisch te laten opnemen voor de duur van maximaal zeven weken. Deze opname ziet op de bestrijding van de crisis, waarbij de behandeling in dat verband tevens kan zien op detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 285, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot afpersing;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
180(
honderdtachtig)
dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
60(
zestig)
dagen,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de GGZ Reclassering Palier, [adres] in Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van forensisch psychiatrische polikliniek Palier of een soortelijke ambulante forensische zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn alcoholproblematiek en copingproblemen en zich te laten begeleiden bij zijn verstandelijke beperking;
- voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt in de [adres] en het gebied rondom deze straat, begrensd door de [adres] , de [adres] , de [adres] en de [adres] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.E. Alink, voorzitter,
mr. S.W.E. de Ruiter, rechter,
mr. E.M.A. Vinken, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016350689, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 02 t/m 44).
2.Proces-verbaal van aangifte, blz. 23 – 25.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 december 2016.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 29 – 30.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 35.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 40 – 44.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting.