ECLI:NL:RBDHA:2017:3566
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- en gezinsleven onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die Eritrese nationaliteit hebben, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eisers hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van het uitoefenen van familie- of gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en hun referent, die ook de Eritrese nationaliteit heeft en in Nederland verblijft met een verblijfsvergunning asiel.
Eisers voerden aan dat de afwijzing van hun aanvraag onterecht was, omdat er wel degelijk sprake was van een sterke emotionele en financiële afhankelijkheid van hun referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die door eisers zijn aangevoerd, niet voldoende waren om aan te tonen dat zij in een bijzondere afhankelijkheidsrelatie tot hun referent stonden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van de kinderen in de belangenafweging niet voldoende waren meegenomen door de verweerder, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst.
De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder in redelijkheid kon afzien van het horen van eisers in de bezwaarprocedure, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.