ECLI:NL:RBDHA:2017:3546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
09/827446-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Celstraf voor aanranding in Den Haag in de zomer van 2016

De Rechtbank Den Haag heeft op 7 april 2017 een 35-jarige man uit Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk, en 100 uur taakstraf wegens aanranding van een jonge vrouw in de zomer van 2016. De aanranding vond plaats op 14 juli 2016, toen de man, na een korte ontmoeting met het slachtoffer, haar met geweld dwong tot seksuele handelingen op de trappen van een portiek. Het slachtoffer had duidelijk aangegeven dat zij niet verder wilde gaan, maar de man negeerde haar wensen en gebruikte geweld om zijn zin te krijgen. Na de aanranding kon het slachtoffer ontsnappen en haar zus belde de politie, die het slachtoffer in een verontrustende toestand aantrof. De rechtbank oordeelde dat de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig was geschonden en dat het gedrag van de dader ontoelaatbaar was. Daarnaast werd de man ook veroordeeld voor bedreiging en belediging van politieambtenaren tijdens zijn aanhouding enkele maanden later, evenals voor het vernielen van een celruit. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en legde een passende straf op.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/827446-16
Datum uitspraak: 7 april 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 17 februari 2017 (regie) en
24 maart 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.A. Pronk en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.P. Visser, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juli 2016 te 's-Gravenhage, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het vastpakken van het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of het aan de handen van die [slachtoffer 1] vastpakken en/of vasthouden van de handen van die [slachtoffer 1] (terwijl zij op een traptrede van een portiek lag) en/of op die [slachtoffer 1] gaan liggen en/of de benen van die [slachtoffer 1] omhoog te doen (terwijl hij op haar lag) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
het op de mond kussen van die [slachtoffer 1] en/of
het knijpen in de bil van die [slachtoffer 1] en/of
het kussen in/op haar keel/ en/of hals en/of
het omhoog doen van de benen van die [slachtoffer 1] terwijl hij verdachte op haar
lag en/of daarbij de woorden toe te voegen/te zeggen "lekker, lekker";
2.
hij op of omstreeks 27 september 2016 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend gezegd/ de woorden toegevoegd dat hij hen in elkaar zou slaan zodra de handboeien af zouden gaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of meermalen, althans eenmaal met kracht op het glas van het
kijkluik van een cel heeft geslagen en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer 3] heeft aangekeken en/of naar die [slachtoffer 3] heeft gewezen en/of (vervolgens) de woorden toegevoegd dat hij hem nog wel tegen zou komen en dan in elkaar zou slaan, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 27 september 2016 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk het glas van het kijkluik van een cel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Haaglanden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen, althans eenmaal met zijn vuist op /tegen dit glas te slaan;
4.
hij op of omstreeks 27 september 2016 te ’s-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 2] , agent van Politie Haaglanden en/of [slachtoffer 3] , brigadier van politie Haaglanden, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid,
mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Kankerhonden" en/of "Kankerflikkers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenkingen komen er kort gezegd op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer 1] (feit 1). Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en belediging van verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (feiten 2 en 4). Tevens wordt verdachte verweten dat hij het glas van een celluik heeft vernield (feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitaantekeningen betoogd dat verdachte van de tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Feit 1 [1]
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 14 juli 2016 heeft [slachtoffer 1] (hierna ook: aangeefster) aangifte gedaan tegen verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat zij die nacht samen met haar zus in Den Haag in de stad was en dat zij daar twee jongens waren tegen gekomen. Eén van die jongens, [betrokkene] , was een bekende van haar zus. Aangeefster raakte met de andere jongen, naar later bleek verdachte, in gesprek. Met zijn vieren liepen zij vanuit de stad, in de richting van het Lorentzplein, naar het huis van aangeefsters moeder. Onderweg hielden aangeefster en verdachte elkaar af en toe vast en één keer zoenden zij met elkaar, maar omdat aangeefster zei dat zij elkaar niet zo goed kenden, stopten zij met zoenen. Aangeefster en verdachte raakten onderweg een beetje achterop, maar nadat zij op een gegeven moment werd gebeld door haar zus, zijn zij weer met zijn vieren naar de Albert Heijn bij het Lorentzplein gelopen. Volgens aangeefster liepen ze toen los en dolden zij met elkaar. Bij de Albert Heijn liep aangeefster door en ging de hoek om, naar het portiek waar haar moeder woont. Zij dacht toen dat verdachte haar voor de deur wilde afzetten. Haar zus bleef met [betrokkene] bij de Albert Heijn en kon aangeefster vanaf die plek niet zien. Op de trap in het portiek bij de woning van haar moeder aan de Jan van der Heijdenstraat wachtte zij op haar zus. Toen aangeefster tegen verdachte zei dat hij kon gaan, zei verdachte dat hij nog een kus wilde. Daarop zei aangeefster dat ze dat niet wilde en stond zij op om de trap op te lopen. Op dat moment pakte verdachte haar vast en trok haar naar beneden, waarop aangeefster zei dat hij niet aan haar moest trekken. Vervolgens rende zij naar een ander portiek op een hoek om zich te verstoppen. Verdachte kwam achter haar aan en zei nogmaals dat hij nog een zoen wilde. Toen aangeefster daarop “nee” zei, duwde verdachte haar waardoor zij op een trede van de portiektrap kwam te zitten. Vervolgens zei verdachte tegen aangeefster dat zij moest blijven zitten en pakte hij haar bij haar wangen vast en kuste hij haar op haar lippen. Ook kneep hij aangeefster toen in haar bil. Vervolgens sloeg aangeefster verdachte in zijn gezicht en nadat aangeefster hem trapte, pakte hij haar handen vast. Tevens heeft aangeefster verklaard dat verdachte, terwijl hij haar handen vasthield en zij op een traptrede in het portiek lag, tegen haar zei dat ze haar benen open moest doen. Aangeefster heeft toen, omdat zij los was gekomen door haar handen te draaien, verdachte geslagen. Vervolgens heeft verdachte, terwijl hij over aangeefster heen lag, haar op de hals en keel gekust. Voorts heeft hij toen haar benen omhoog gedaan. Haar broek is aan de binnenkant gescheurd. Hij zei: “lekker, lekker, lekker”. Uiteindelijk gaf aangeefster verdachte nogmaals een harde trap, waarop verdachte een trapleuning losliet. Aangeefster rende daarop weg. Toen hoorde zij haar zus die vervolgens de politie belde. [2]
Verdachte heeft het hem ten laste gelegde ontkend, met dien verstande dat hij heeft erkend met aangeefster te hebben gezoend, onderweg en in het portiek. Hij heeft verklaard dat ook bij het zoenen in het portiek geen sprake was van dwang. Tijdens het zoenen in het portiek trok aangeefster zich ineens terug en deed heel raar, volgens verdachte. Ter zitting heeft hij voorgedaan hoe zij ineens wild met haar armen bewoog en aan zichzelf en haar haren trok. Hierna heeft hij afstand genomen en is richting het politiebureau gelopen, omdat hij narigheid voelde. [3]
Getuige [getuige] , de zus van aangeefster, heeft verklaard dat zij en [betrokkene] afscheid namen op het Lorentzplein en dat zij zag dat haar zus en verdachte, in de richting van het portiek van hun moeder liepen. Zij heeft toen nog naar haar zus geroepen, maar kreeg geen antwoord. Toen zij naar het portiek van hun moeder liep, zag zij dat haar zus snel aan kwam lopen vanuit een ander portiek en huilde. Zij vertelde toen dat verdachte haar had aangerand, dat hij haar benen wijd had gedaan en haar bij de keel had gepakt en bij haar kaak. Omdat hij haar bij de kaak of keel vast had gepakt kon ze niet roepen. Voorts heeft getuige verklaard dat zij zag dat haar zusje trilde. [4]
[verbalisant 1] heeft op 14 juli 2016, omstreeks 04.29 uur, op de Isingstraat aangeefster huilend in de armen van haar zus aangetroffen en zag dat zij toen behoorlijk overstuur was. [5] Voorts hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gerelateerd dat aangeefster bij het opnemen van haar aangifte vertelde dat haar kaak pijnlijk aanvoelde. Tevens zagen zij dat aangeefster toen diverse malen aan haar kaak voelde. [6]
Conclusie van de rechtbank
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen van oordeel dat de tenlastegelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard. Hoewel er geen getuigen zijn die het voorval hebben waargenomen wordt de direct afgelegde, consistente verklaring van aangeefster in voldoende mate ondersteund door de verklaringen van haar zus en [verbalisant 1] over de toestand waarin zij direct na het tenlastegelegde is aangetroffen. Daar komt bij dat de verbalisanten hebben waargenomen dat aangeefster ten tijde van het opnemen van haar aangifte meermalen aan haar kaak voelde.
3.4.2
Feiten 2, 3 en 4 [7]
Gelet op de samenhang van onderhavige feiten zal de rechtbank deze feiten gezamenlijk bespreken.
Op 27 september 2016, omstreeks 03.25 uur, kregen verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] de melding dat een man, in een blauw trainingspak van Adidas, overlast zou veroorzaken in de Nieuwe Molstraat te Den Haag door onder meer hard te schreeuwen. Ter plaatse zagen zij één man, naar later bleek verdachte, gekleed in een trainingspak van Adidas. Vervolgens zijn verbalisanten in hun dienstvoertuig op een afstand van twee meter naast verdachte gaan rijden. Verdachte keek in de richting van verbalisanten, sprak hen aan en schreeuwde vervolgens tegen hen. Nadat verbalisanten hun dienstvoertuig voorbij verdachte hadden gereden en tot stilstand hadden gebracht, zag verbalisant [slachtoffer 3] dat verdachte wegliep. Verbalisant [slachtoffer 3] heeft vervolgens tegen verdachte geroepen dat hij moest blijven staan en dat hij zijn legitimatiebewijs wilde zien. Toen zagen verbalisanten dat verdachte in hun richting keek, om het dienstvoertuig heen liep en vervolgens verder liep. Daarop stapten verbalisanten uit, waarop zij verdachte hebben aangehouden. Daarbij roken zij dat verdachte alcohol had genuttigd. Verbalisanten hoorden toen dat verdachte “kankerhonden” tegen hen schreeuwde. Ook schreeuwde verdachte, tijdens transport naar het politiebureau, “kankerflikkers” naar verbalisanten en heeft hij naar hen geroepen dat hij hen in elkaar zou slaan, zodra de handboeien af zouden gaan. Tijdens de insluiting en fouillering bleef verdachte verbalisanten beledigen en bedreigen en omdat hij een grote man met gespierd postuur is, vreesden zij dat verdachte zijn bedreigingen daadwerkelijk zou uitvoeren zodra zij hem uit de handboeien zouden halen. Nadat verdachte met behulp van meerdere verbalisanten was ingesloten, hoorden en zagen verbalisanten dat de verdachte meermalen met zijn vuist op het glas van het kijkluik sloeg, waardoor het glas barstte. Tot slot schreeuwde verdachte tegen verbalisant [slachtoffer 3] , terwijl hij hem aankeek en naar hem wees, dat hij hem nog wel zou tegenkomen en dan in elkaar zou slaan. [8]
Het verweer van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, nu de verbalisanten niet hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de aanhouding onrechtmatig is geweest, omdat de verbalisanten slechts om zijn legitimatiebewijs hebben gevraagd en niet hebben gevorderd. Indien ervan uit gegaan wordt dat het legitimatiebewijs is gevorderd, dan moet geoordeeld worden dat hiervoor onvoldoende grondslag was en niet is medegedeeld waarom dit werd gevorderd. Ten slotte moeten de geuite woorden niet zozeer als een belediging maar eerder als een verzuchting worden opgevat.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt, dat verbalisanten naar aanleiding van een melding inhoudende overlast en baldadigheid naar de Nieuwe Molstraat zijn gereden en kort daarop verdachte daar hebben aangetroffen. Op dat moment hoorden de verbalisanten dat verdachte overlast aan het veroorzaken was door te schreeuwen. Uit het proces-verbaal, opgesteld door [slachtoffer 3] , blijkt dat hij toen het legitimatiebewijs van verdachte heeft gevorderd. Hieraan heeft verdachte niet voldaan, als gevolg waarvan hij is aangehouden, niet alleen voor het niet voldoen aan de vordering tot overgave van zijn legitimatiebewijs maar ook voor de geconstateerde overlast. De rechtbank is onder verwijzing naar voornoemde verslaglegging van oordeel dat op dat moment voldoende grondslag was voor aanhouding voor beide feiten zodat de verbalisanten ten tijde van de aanhouding van verdachte hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van de bediening.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte tevens de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 14 juli 2016 te 's-Gravenhage, door geweld, te weten het vastpakken van het gezicht van die [slachtoffer 1] en het aan de handen van die [slachtoffer 1] vastpakken en vasthouden van de handen van die [slachtoffer 1] (terwijl zij op een traptrede van een portiek lag) en
hetop die [slachtoffer 1] gaan liggen [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
:
  • het op de mond kussen van die [slachtoffer 1] en
  • het knijpen in de bil van die
  • het kussen op haar keel en hals
  • het omhoog doen van de benen van die [slachtoffer 1]
2.
hij op 27 september 2016 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd dat hij hen in elkaar zou slaan zodra de handboeien af zouden gaan en
heeft verdachtemet kracht op het glas van het kijkluik van een cel geslagen en voornoemde [slachtoffer 3] aangekeken en naar die [slachtoffer 3] gewezen en vervolgens
die [slachtoffer 3]de woorden toegevoegd dat hij hem nog wel tegen zou komen en dan in elkaar zou slaan;
3.
hij op 27 september 2016 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk het glas van het kijkluik van een cel, toebehorende aan Politie Haaglanden, heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met zijn vuist tegen dit glas te slaan;
4.
hij op 27 september 2016 te ’s-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 2] , agent van Politie Haaglanden en [slachtoffer 3] , brigadier van politie Haaglanden, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
hunbediening, in
huntegenwoordigheid,
mondeling heeft beledigd, door
hunde woorden toe te voegen: "Kankerhonden" en "Kankerflikkers".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van feit 4:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtentwintig dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan achttien dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft zij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat voor zover een bewezenverklaring kan volgen, volstaan dient te worden met een werkstraf van beperkte duur met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Tot slot heeft de raadsman verzocht om opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van een jonge vrouw, die hij die avond net had ontmoet. Zij vond het aanvankelijk wel leuk met verdachte, maar heeft op een gegeven moment duidelijk aangegeven dat zij niet verder met hem wilde zoenen en ook verder niets met hem wilde. Verdachte heeft dit kennelijk niet kunnen accepteren en heeft haar vervolgens, in een portiek, met geweld gedwongen tot het dulden van seksuele handelingen. Het slachtoffer heeft zich hiertegen verweerd, heeft kunnen wegrennen en zo de aanranding kunnen beëindigen. Door zijn handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en enkel oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen gevoelens. Dit is ontoelaatbaar. Een en ander is voor het slachtoffer een zeer beangstigende ervaring geweest, zo blijkt uit het dossier. Mogelijk zal zij in de toekomst hier nog gevolgen van ondervinden. Daarnaast leidt een dergelijk feit tot algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreigingen van politieambtenaren. Dat de verbale uitingen van verdachte als bedreigend werden ervaren blijkt uit hun verklaringen. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een vernieling door het glas in het kijkluikje van een celdeur kapot te slaan, waarmee hij inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van anderen. Tot slot heeft verdachte de bij zijn aanhouding betrokken politieambtenaren beledigd door hen de woorden “kankerhonden” en “ kankerflikkers” toe te voegen. Verdachte heeft met het plegen van de bewezenverklaarde feiten blijk gegeven van een groot gebrek aan respect voor politieambtenaren, hetgeen kan bijdragen aan ondermijning van het openbaar gezag. Deze met het openbaar gezag belaste personen moeten hun werk kunnen doen zonder daarbij bedreigd en uitgescholden te worden.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 30 januari 2017. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, ter zake delicten zoals onder 2, 3 en 4 bewezenverklaard.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte voorts kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, d.d. 15 juli 2016, opgesteld door M.C. Feddema (reclasseringswerker);
  • het ‘Voortgangsverslag i.p.v. reclasseringsadvies’ van Reclassering Nederland, d.d. 8 februari 2017, opgesteld door G.S. Jankie (toezichthouder).
Uit laatstgenoemd rapport komt onder meer naar voren dat verdachte bekend is bij de reclassering vanwege het uitvoeren van werkstraffen en vrijwillige begeleidingstrajecten. Ondanks dat verdachte open is in het contact met de reclassering zegt hij niet open te staan voor reclasseringsbemoeienis, nu hij daarvan de noodzaak niet inziet. Verdachte vindt dat hij zelf zijn problemen kan aanpakken. Aangezien de reclassering geen mogelijkheden ziet voor gedragsbeïnvloeding, heeft toezicht in de vorm van een verplicht reclasseringscontact geen meerwaarde.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zijn alcoholgebruik niet als problematisch ervaart. Daarnaast heeft verdachte bevestigd dat hij geen behoefte heeft aan hulpverlening vanuit de reclassering. Verdachte heeft verder verklaard dat hij geen vaste relatie heeft en dat zijn dochter inmiddels 11 jaar oud is. Tot slot heeft verdachte te kennen gegeven dat hij van een bijstandsuitkering leeft en zijn schulden aan het aflossen is.
Straf
Al het bovenstaande in aanmerking nemende en mede gelet op de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden, óók de geëiste gevangenisstraf. De rechtbank zal dan ook aan verdachte de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht opleggen. Teneinde de verdachte er in de toekomst van te weerhouden strafbare feiten te plegen, zal zij bepalen dat van deze 28 dagen 18 dagen voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Tot slot acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf, zoals geëist door de officier van justitie, passend.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 246, 266, 267, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van feit 4:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
28 (ACHTENTWINTIG) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
18 (ACHTTIEN) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
100 (HONDERD) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (VIJFTIG) dagen;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.A.M. Veraart, voorzitter,
mr. C. Fetter, rechter,
mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.L. van Lijf, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 april 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016196372, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 tot en met 43).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , blz. 19 tot en met 26.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 maart 2017.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , blz. 29 tot en met 32.
5.Proces-verbaal van bevindingen blz. 27 en 28.
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 26A.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016269674, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (niet genummerd).
8.Proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1500-2016269674-2; proces-verbaal van aangifte met nummer PL1500-2016269674-4; proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] met nummer PL1500-2016269674 en proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL1500-2016269674.