In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker had een schadevergoeding aangevraagd voor de schade die hij had geleden door een ondergane verzekering in verband met verdenkingen van diefstal, opzetheling en het bezit van pepperspray. Verzoeker was in voorarrest genomen op 22 januari 2016, maar de officier van justitie had op 10 maart 2016 besloten om niet te vervolgen voor de verdenkingen van diefstal en opzetheling, terwijl verzoeker wel was gedagvaard voor het bezit van pepperspray. Deze zaak is nog in hoger beroep, wat betekent dat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding ontijdig achtte. De rechtbank oordeelde dat de ondergane voorarrest was gebaseerd op twee aparte zaken, die weliswaar met elkaar verbonden zijn, maar juridisch gezien als afzonderlijke zaken worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek om schadevergoeding, omdat de zaak met betrekking tot de diefstal en/of heling al was beëindigd zonder straf of maatregel, terwijl de zaak met betrekking tot het bezit van pepperspray nog niet was afgerond. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek om schadevergoeding.