ECLI:NL:RBDHA:2017:3225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
16/1218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoedingsverzoek ex artikel 89 Sv in verband met voorarrest en sepotbeslissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker had een schadevergoeding aangevraagd voor de schade die hij had geleden door een ondergane verzekering in verband met verdenkingen van diefstal, opzetheling en het bezit van pepperspray. Verzoeker was in voorarrest genomen op 22 januari 2016, maar de officier van justitie had op 10 maart 2016 besloten om niet te vervolgen voor de verdenkingen van diefstal en opzetheling, terwijl verzoeker wel was gedagvaard voor het bezit van pepperspray. Deze zaak is nog in hoger beroep, wat betekent dat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding ontijdig achtte. De rechtbank oordeelde dat de ondergane voorarrest was gebaseerd op twee aparte zaken, die weliswaar met elkaar verbonden zijn, maar juridisch gezien als afzonderlijke zaken worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek om schadevergoeding, omdat de zaak met betrekking tot de diefstal en/of heling al was beëindigd zonder straf of maatregel, terwijl de zaak met betrekking tot het bezit van pepperspray nog niet was afgerond. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Kenmerk RK: 16/1218
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. M.G.C. van Riet,
adres: Egelantiersgracht 576, 1015 RR Amsterdam,
strekkende tot een vergoeding ten laste van de Staat voor de schade welke verzoeker tengevolge van ondergane verzekering op verdenking van diefstal en/of heling heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 210,00.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van politie Eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer: PL1500-2016021653.
De rechtbank heeft dit verzoek op 28 februari 2017 in raadkamer behandeld.
Verzoeker is –hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen– niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was zijn raadsvrouw, mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

Beoordeling van het verzoek.

Inleiding
Onder nummer PL1500-2016021653 is door de politie proces-verbaal opgemaakt tegen verzoeker ter zake diefstal, opzetheling en het bezit van pepperspray. Verzoeker is op 22 januari 2016 voor deze drie feiten in verzekering gesteld. Op 10 maart 2016 heeft de officier van justitie laten weten verzoeker niet te zullen vervolgen ter zake diefstal en/of opzetheling. Verzoeker is vervolgens onder parketnummer 09/035002-16 gedagvaard voor het bezit van pepperspray. Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 31 augustus is verzoeker voor dit feit veroordeeld. Tegen die beslissing is hoger beroep ingesteld. Ten tijde van de behandeling van het verzoek in raadkamer is nog geen arrest gewezen in die zaak.
Bevoegdheid rechtbank
Het verzoek ziet op vergoeding van de kosten die verzoeker zou hebben geleden door het ondergane voorarrest ter zake de diefstal en/of heling. Tot de toekenning van een vergoeding is ingevolge artikel 89, vijfde lid, Sv bevoegd het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak tijdens de beëindiging daarvan werd of zou worden vervolgd of anders het laatst werd vervolgd. De diefstal en/of heling is door de officier van justitie geseponeerd, maar indien wel zou zijn gedagvaard, had de vervolging plaatsgevonden bij deze rechtbank. De raadkamer van de rechtbank is derhalve bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Ontvankelijkheid verzoeker
Op grond van artikel 591a, vierde lid, Sv, juncto artikel 591, tweede lid Sv kan aan een gewezen verdachte een vergoeding worden toegekend voor de tijd die is doorgebracht in voorarrest, mits die zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het verzoek dient binnen drie maanden na beëindiging van de zaak te worden ingediend.
Het begrip ‘zaak’ ziet volgens vaste jurisprudentie op al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had. De grenzen worden dus bepaald door de uitgebrachte dagvaarding, met dien verstande dat de grenzen nader kunnen worden bepaald door wijziging, voeging of splitsing van de tenlastelegging. Indien er meerdere feiten op de tenlastelegging staan vormen die samen ‘de zaak’. Indien er meerdere parketnummers zijn gevoegd, vormen deze tezamen ‘de zaak’. De zaak is dan pas geëindigd, indien de rechter met betrekking tot al die feiten einduitspraak heeft gedaan en deze einduitspraak onherroepelijk is geworden.
De rechtbank ziet zich in het onderhavige geval geconfronteerd met een situatie waarin de wetgever niet lijkt te hebben voorzien. Doordat voor de verdenking van diefstal en/of heling een sepot is gevolgd, terwijl voor de verdenking van het bezit van pepperspray een vervolging is ingesteld, maken de verdenkingen - gelet op voormelde uitleg van het begrip ‘zaak’- geen
gezamenlijke zaakuit. Dit brengt met zich dat het ondergane voorarrest is gestoeld op twee
aparte zaken, hierna te noemen zaak A (diefstal en/of heling) en zaak B (bezit pepperspray), die door de geschetste gang van zaken echter onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.
Zaak A is met de sepotbeslissing reeds tot een einde gekomen, zonder oplegging van straf of maatregel. Dit geldt echter niet voor zaak B, waarin het hoger beroep thans nog loopt. Indien verzoeker in hoger beroep zou worden veroordeeld, kan de tijd die is doorgebracht in verzekering mogelijk in aftrek worden gebracht op de op te leggen straf in die zaak.
Dit maakt dat de rechtbank het verzoek in dit geval ontijdig ingediend acht en dat verzoeker derhalve thans nog niet kan worden ontvangen in zijn verzoek.

Beslissing.

De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.C.M. Bouman, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.R. Ekkart, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2017.