ECLI:NL:RBDHA:2017:3176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
17/4348 en 17/4319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van gezinnen met minderjarige kinderen en de verantwoordelijkheden van Italië onder het Dublin-systeem

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2017, betreft het de asielaanvragen van een gezin met minderjarige kinderen, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling zijn genomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft aangetoond dat de Italiaanse autoriteiten in staat zijn om adequate opvang te bieden aan deze kwetsbare groep. De rechtbank verwijst naar het DRC/SRC-rapport, dat concrete voorbeelden geeft van gezinnen die bij aankomst in Italië geen toegang kregen tot geschikte opvang. Dit rapport biedt voldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de garanties die de Italiaanse autoriteiten hebben gegeven. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om te waarborgen dat de eisers bij overdracht naar Italië niet in een situatie terechtkomen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de staatssecretaris op om nieuwe besluiten te nemen, waarbij de belangen van de eisers in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: AWB 17/4348 en AWB 17/4319,
V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2017 in de zaken tussen

1. [eiser 2]eiser,
2. [eiser 2]eiseres,
(verder te noemen: eisers),
mede namens hun minderjarig kind,
[minderjarig kind],
gemachtigde: mr. J.E. de Poorte,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. M. Garabitian.

Procesverloop

Bij besluiten van 22 februari 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen M. Ghorani, tolk Syrisch/Libanees.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen.
2. De rechtbank stelt vast dat eisers de beroepsgrond dat zij geen gebruik hebben gemaakt van het door Italië afgegeven visum om het grondgebied van de lidstaten binnen te komen, ter zitting hebben laten vallen.
3. Eisers betogen, met een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 inzake Tarakhel tegen Zwitserland (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712), dat overdracht aan Italië, zonder een individuele garantie van directe plaatsing in een SPRAR-locatie, in hun geval schending betekent van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarvoor wijzen eisers op het rapport van de Danish Refugee Council (DRC) en Swiss Refugee Council (SRC) van 9 februari 2017: ‘Is Mutual Trust Enough? The situation of persons with special reception needs upon return to Italy’ (DRC/SRC-rapport) en de AIDA-update van 28 februari 2017, waarin dit rapport wordt genoemd. Uit dit rapport volgt dat gezinnen met minderjarige kinderen, ondanks de garantie van de Italiaanse autoriteiten dat zij in een SPRAR-locatie worden opgevangen, het risico lopen in voor hen ongeschikte tussenopvang terecht te komen. Ook vrezen eisers in een ongeschikte SPRAR-locatie, zoals beschreven op pagina 14 van het DRC/SRC-rapport, terecht te zullen komen. De beroepsgrond slaagt.
3.1.
Uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen en dat het aan eisers is het tegendeel aannemelijk te maken.
3.2.
Niet is in geschil dat eisers en hun minderjarige kind als kwetsbare personen in de zin van het arrest Tarakhel moeten worden aangemerkt, waarvoor adequate opvang is vereist. De Italiaanse autoriteiten hebben bij brieven (circular letter) van 8 juni 2015 en 15 februari 2016 garanties gegeven voor de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen.
3.3.
De Afdeling heeft in onder meer de uitspraken van 16 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2533), 9 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3291) en 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) geoordeeld dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de Italiaanse autoriteiten voornoemde garanties gestand zullen doen door gezinnen met minderjarige kinderen op zogeheten SPRAR-locaties op te vangen en dat zij het verweerder zullen melden wanneer zij niet kunnen voldoen aan de eerder gegarandeerde opvang van gezinnen met minderjarige kinderen binnen deze SPRAR-locaties. In de uitspraak van 9 december 2016 heeft de Afdeling in dit verband, onder verwijzing naar het arrest van het EHRM van 21 juli 2016 in de zaak N.A. en anderen tegen Denemarken (ECLI:CE:ECHR:2016:0628DEC001563616), overwogen dat het aantal opvangplekken binnen de SPRAR-locaties weliswaar beperkt is, maar dat niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten de toezegging de capaciteit van de opvang te zullen vergroten indien daartoe noodzaak bestaat, niet zullen nakomen. Daarnaast komt volgens de Afdeling blijkens de uitspraak van 16 september 2016 betekenis toe aan de toezegging van verweerder dat hij de overdracht van de vreemdeling(en) en hun minderjarige kind(eren) zal opschorten indien blijkt dat voor hen geen plek binnen de SPRAR-locaties beschikbaar is.
3.4.
Het DRC/SRC-rapport beschrijft de verblijfssituatie van vier gezinnen met een of meer minderjarige kinderen en een zwangere vrouw na overdracht aan Italië, door Denemarken en Zwitserland, in de periode van april 2016 tot januari 2017. Ook beschrijft het rapport de situatie waarin een zwangere vrouw en haar partner zelfstandig terugkeerden naar Italië na een afwijzende asielbeschikking op grond van de Dublinverordening. Het betreft de eerste zes cases in het kader van een ‘Dublin Returnee Monitoring Project’ van deze beide organisaties. Uit het rapport blijkt dat geen van de gevolgde gezinnen dan wel personen bij aankomst in Italië daadwerkelijk en onverwijld toegang kregen tot een SPRAR-locatie, maar eerst werden geplaatst in een opvanglocatie die niet was aangewezen als geschikt voor gezinnen met minderjarige kinderen. De zwangere vrouw kwam in eerste instantie op straat terecht. Daarmee is volgens de opstellers van het rapport onvoorspelbaar hoe gezinnen met minderjarige kinderen en andere kwetsbare personen na aankomst in Italië worden ontvangen.
3.5.
De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat het DRC/SRC-rapport niet kan afdoen aan de eerdergenoemde jurisprudentie van de Afdeling. In de beslissing in de zaak N.A. heeft het Hof, met in achtneming van de brief van de Italiaanse autoriteiten van 15 februari 2016, geoordeeld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling en haar kinderen in die zaak geen plek binnen een SPRAR-locatie kunnen verkrijgen op het moment dat zij in Italië aankomen. Het DRC/SRC-rapport geeft echter concrete voorbeelden van gezinnen met minderjarige kinderen (én andere kwetsbare personen) die bij aankomst in Italië geen adequate opvang kregen. Het DRC/SRC-rapport biedt hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van de Afdeling dat adequate opvang voor gezinnen met een minderjarige kind (zoals eisers) zonder meer, dus zonder dat nadere individuele garanties nodig zijn, is gewaarborgd. Het is aan verweerder om deze twijfel weg te nemen. Verweerder is hierin niet geslaagd.
3.6.
Dat de in het rapport beschreven zaken niet exemplarisch zijn voor alle Dublinoverdrachten van gezinnen met minderjarig kinderen, zoals verweerder stelt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het in de beschreven gevallen slechts zou gaan om uitzonderingsgevallen. Daarnaast kan niet worden aanvaard dat gezinnen met minderjarige kinderen het risico lopen terecht te komen in opvang die niet voldoet aan de in het Tarakhel arrest gestelde eisen, nu zij in dat geval het risico lopen in een situatie te geraken die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Verder volgt de rechtbank niet verweerders betoog dat uit het DRC/SRC-rapport niet blijkt of Zwitserland en Denemarken de Italiaanse autoriteiten in alle gevallen vooraf hebben geïnformeerd over de gezinnen en dat Nederland zich wel aan deze plicht houdt. Uit artikel 31 van de Dublinverordening volgt immers dat overdragende lidstaten verplicht zijn relevante informatie over te dragen aan de ontvangende lidstaat alvorens overdracht plaatsvindt. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat en waarom ervan kan worden uitgegaan dat Zwitserland en Denemarken zich niet langer houden aan hun verdragsverplichtingen.
3.7.
Nu uit het DRC/SRC-rapport volgt dat de Italiaanse autoriteiten gezinnen met minderjarige kinderen, in weerwil van de gedane toezeggingen, niet standaard bij aankomst in Italië adequate opvang bieden op een zogeheten SPRAR-locatie, biedt het DRC/SRC-rapport aanknopingspunten voor twijfel aan de toezegging van de Italiaanse autoriteiten dat zij de capaciteit van de opvang binnen de SPRAR-locaties zullen vergroten indien daartoe de noodzaak bestaat. Dit betekent eveneens dat kan worden getwijfeld aan de waarde die toekomt aan de bij de Afdeling gedane toezegging van verweerder dat de overdracht in het kader van Dublin wordt opgeschort als blijkt dat opvang in een voor gezinnen met kinderen geschikte SPRAR-locatie niet is gegarandeerd.
3.8.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers in hun individuele geval bij overdracht naar Italië opvang conform de eisen die voortvloeien uit het arrest Tarakhel zullen krijgen. Aldus valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat eisers met hun minderjarig kind in een situatie zullen geraken die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
4. De beroepen zijn daarom gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van samenhangende zaken, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Wegman, rechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 maart 2017.
de griffier is buiten staat de uitspraak rechter
te tekenen
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.