ECLI:NL:RBDHA:2017:3173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
C-09-518741-KG ZA 16-1134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging gevangenisstraf en voorlopige hechtenis wegens detentieongeschiktheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een 72-jarige man, de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. Eiser vorderde een verbod op de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf en de aan hem opgelegde vervangende hechtenis, omdat hij zich detentieongeschikt achtte vanwege zijn slechte gezondheid. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden onvoorwaardelijk, wegens verduistering. Hij had een gratieverzoek ingediend dat was afgewezen, en het CJIB had een waarschuwing arrestatiebevel verzonden in verband met openstaande schadevergoedingsmaatregelen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de Staat de detentie van eiser wilde uitvoeren, ondanks zijn gezondheidsklachten. Eiser voerde aan dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zijn gezondheid verder zou verslechteren en dat hij niet de benodigde zorg zou kunnen krijgen in detentie. De Staat voerde verweer en stelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij detentieongeschikt was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de medische adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen had vastgesteld dat eiser detentiegeschikt was, mits aan bepaalde voorwaarden werd voldaan.

Uiteindelijk werd de vordering van eiser afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat de zorg die hij nodig had niet in detentie kon worden geboden. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 1.435,-- werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/518741 / KG ZA 16-1134
Vonnis in kort geding van 29 maart 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H. Sytema te Den Haag,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'de Staat'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de brief van de Staat van 14 maart 2017, met producties;
- de op 15 maart 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 september 2012 is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk - kort gezegd - wegens verduistering en het bedrijfsmatig aantrekken van gelden van het publiek. Daarnaast zijn hem - ten behoeve van acht benadeelde partijen - schadevergoedingsmaatregelen opgelegd tot een totaalbedrag van
€ 1.082.743,16, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis.
2.2.
Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregelen overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau ('CJIB')
2.3.
Op 28 januari 2016 heeft [eiser] een gratieverzoek ingediend ter zake van het onvoorwaardelijke deel van de hem opgelegde gevangenisstraf. Aan dat verzoek legde hij ten grondslag de slechte gezondheidstoestand van zowel hemzelf als zijn echtgenote. Dat verzoek is op 26 september 2016 afgewezen.
2.4.
Op 2 september 2016 heeft het CJIB ter zake van de schadevergoedingsmaatregelen een waarschuwing arrestatiebevel verzonden aan [eiser] .
2.5.
Op 12 september 2016 heeft [eiser] aan het CJIB verzocht af te zien van de tenuitvoerlegging van het arrest van 18 september 2012 in verband met zijn gezondheidstoestand, dan wel een onderzoek te (laten) verrichten naar zijn detentiegeschiktheid.
2.6.
Op 3 november 2016 heeft het CJIB - in verband met de uitgebrachte dagvaarding in het onderhavige kort geding - opdracht gegeven tot een onderzoek naar de detentiegeschiktheid van [eiser] .
2.7.
Naar aanleiding daarvan heeft de medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie - bij brief van 28 november 2016 - aan het CJIB bericht [eiser] detentiegeschikt te achten, met dien verstande dat de detentie aan bepaalde voorwaarden moet voldoen.
2.8.
Op dit moment staat ter zake van de schadevergoedingsmaatregelen - inclusief wettelijke verhogingen - een bedrag van € 1.293.566,48 open. [eiser] is niet in staat dat bedrag te betalen.
2.9.
De Staat is voornemens om binnen afzienbare tijd over te gaan tot de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden en aansluitend de - aan de schadevergoedingsmaatregelen verbonden - 365 dagen vervangende hechtenis, waartoe [eiser] op 18 september 2012 is veroordeeld.

3.Het geschil

3.1.
Na vermeerdering van eis vordert [eiser] de Staat te verbieden de hem opgelegde gevangenisstraf en de aan de schadevergoedingsmaatregelen gekoppelde vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, totdat in een bodemprocedure een onherroepelijk eindoordeel is gegeven, met veroordeling van de Staat in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan.
[eiser] is 72 jaar oud en heeft een zeer zwakke gezondheid, onder meer als gevolg van ernstige hartklachten. Tenuitvoerlegging van de acht maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de 365 dagen voorlopige hechtenis - waartoe het Openbaar Ministerie binnenkort wenst over te gaan - zal de gezondheid van [eiser] nog meer doen verslechteren. Ten onrechte wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 9 van bijlage 3 van de "Aanwijzing executie" biedt om af te zien van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Daar komt bij dat moet worden gevreesd dat [eiser] vanuit detentie geen (adequate) hulp kan worden geboden in geval van een acute situatie waarin terstond specialistisch ingrijpen noodzakelijk is. Bovendien deugt het onderzoek van de medisch adviseur, waarop de Staat de detentiegeschiktheid van [eiser] baseert, niet.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] grondt zijn vordering op onrechtmatig handelen van de Staat. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
4.2.
Het vermeende onrechtmatig handelen is volgens [eiser] gelegen in de omstandigheid dat de Staat - ondanks zijn slechte gezondheidssituatie - van plan is hem te detineren. In feite komt het er derhalve op neer dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij detentieongeschikt is. De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een onherroepelijke, veroordelende beslissing van de strafrechter niet alleen
mag, maar ook
moetworden ten uitvoer gelegd en wel zo spoedig mogelijk. Dat geldt zowel voor een openstaande gevangenisstraf als de aan een schadevergoedingsmaatregel verbonden voorlopige hechtenis. De wijze waarop strafrechtelijke uitspraken worden geëxecuteerd is neergelegd in de "Aanwijzing executie" (laatstelijk
Staatscourant2016, 19890).
4.4.
Voor zover [eiser] zich in het onderhavige geschil heeft beroepen op het bepaalde in artikel 9 van bijlage 3 van de Aanwijzing executie, moet daaraan reeds worden voorbijgegaan omdat die bijlage enkel betrekking heeft op betalingsregelingen en hier dus toepassing mist.
4.5.
Voor het aanmerken van een persoon als detentieongeschikt is noodzakelijk dat de in het concrete geval benodigde zorg niet kan worden gegeven in een penitentiaire inrichting. Het is aan [eiser] om voldoende aannemelijk te maken dat de (geneeskundige) zorg, die hij nodig heeft in verband met zijn zwakke gezondheid, hem niet kan worden geboden in detentie.
4.6.
In verband met de bewering van [eiser] dat hij detentieongeschikt is heeft het CJIB op 3 november 2016 aan de daarvoor bestemde Dienst van de Staat verzocht daarnaar een onderzoek in te stellen. Dat onderzoek heeft plaatsgevonden en heeft geleid tot een advies van de aangezochte medisch adviseur van 28 november 2016, waarin deze [eiser] detentiegeschikt acht, met dien verstande dat aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan. Tegen de deugdelijkheid van dat onderzoek heeft [eiser] aangevoerd dat (i) hijzelf niet is onderzocht door de medisch adviseur, (ii) zijn eigen specialisten niet zijn geraadpleegd en (iii) zijn actuele medische situatie niet is meegewogen.
4.7.
Voor wat betreft die bezwaren stelt de voorzieningenrechter voorop dat het primair aan de medisch adviseur, als arts, is overgelaten om te bepalen welke informatie hij nodig heeft om tot zijn medische advies te kunnen komen. Slechts wanneer aangenomen moet worden dat zijn advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen of de inhoud van zijn advies op onverklaarbare wijze afwijkt van de overige medische adviezen, is er aanleiding om in een kort geding in te grijpen. De medische situatie van [eiser] is door zijn behandelaren op schrift uiteengezet. De medisch adviseur heeft deze informatie bij zijn advies betrokken. Gesteld noch gebleken is dat de informatie van die behandelaren onjuist, onduidelijk of onvolledig was. Voor wat betreft dit laatste is mede van belang dat de Staat onweersproken heeft aangevoerd dat de meest actuele informatie met betrekking tot de gezondheidstoestand van [eiser] - die ten tijde van het onderzoek nog niet bekend was - alsnog aan de medisch adviseur is voorgelegd en dat deze op grond daarvan geen aanleiding zag voor aanpassing van zijn (eerdere) advies. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er geen grond om te oordelen dat de medisch adviseur nadere informatie had moeten inwinnen (bij -bijvoorbeeld - de behandelaren van [eiser] ), of [eiser] zelf had moeten onderzoeken in plaats van op basis van de door de behandelaren verstrekte informatie te oordelen.
4.8.
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de (geneeskundige) zorg, die hij nodig heeft in verband met zijn gezondheid, hem niet kan worden geboden in detentie. Te minder nu de Staat heeft aangevoerd dat aan de voorwaarden, die de medisch adviseur verbindt aan de detentie van [eiser] , zal worden voldaan. Er is geen reden te veronderstellen dat die toezegging niet zal worden nagekomen.
4.9.
De slotsom is dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen. Bezien in het licht van het voorgaande bestaat geen reden voor inwilliging van het - op de zitting gedane - verzoek van [eiser] om de zaak aan te houden teneinde een nieuw - actueel - detentiegeschiktheidsonderzoek te laten verrichten. Een dergelijk onderzoek kan overigens ook in detentie worden verzocht en uitgevoerd.
4.10.
[eiser] zal - als de in het ongelijk gestelde partij - worden veroordeeld in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619
,-- aan griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2017.
jvl