In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een 72-jarige man, de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. Eiser vorderde een verbod op de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf en de aan hem opgelegde vervangende hechtenis, omdat hij zich detentieongeschikt achtte vanwege zijn slechte gezondheid. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden onvoorwaardelijk, wegens verduistering. Hij had een gratieverzoek ingediend dat was afgewezen, en het CJIB had een waarschuwing arrestatiebevel verzonden in verband met openstaande schadevergoedingsmaatregelen.
De voorzieningenrechter overwoog dat de Staat de detentie van eiser wilde uitvoeren, ondanks zijn gezondheidsklachten. Eiser voerde aan dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zijn gezondheid verder zou verslechteren en dat hij niet de benodigde zorg zou kunnen krijgen in detentie. De Staat voerde verweer en stelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij detentieongeschikt was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de medische adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen had vastgesteld dat eiser detentiegeschikt was, mits aan bepaalde voorwaarden werd voldaan.
Uiteindelijk werd de vordering van eiser afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat de zorg die hij nodig had niet in detentie kon worden geboden. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 1.435,-- werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente.