ECLI:NL:RBDHA:2017:317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
16 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, aftrek zorgkosten en jonggehandicaptenkorting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij eiser in beroep ging tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. Eiser had een bedrag van € 5.855 aan ingehouden loonheffing opgegeven, evenals specifieke zorgkosten en uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten. De inspecteur van de Belastingdienst had echter een lagere loonheffing vastgesteld en de opgegeven zorgkosten niet geaccepteerd. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging om te verschijnen op juiste wijze was verzonden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op aftrekbare zorgkosten. De door eiser opgevoerde kosten voor zijn zoon, die diabetisch is, konden niet worden onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de aanslag correct had vastgesteld en dat eiser geen recht had op de jonggehandicaptenkorting, omdat zijn zoon jonger is dan 21 jaar en bij hem woont. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/7775

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

17 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 22 augustus 2016 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2014 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2017. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 19 december 2016 naar het adres [adres] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 20 december 2016 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] en [persoon 2] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft voor het jaar 2014 aangifte IB/PVV gedaan. Daarbij heeft eiser een bedrag van € 5.855 aan ingehouden loonheffing vermeld, € 2.100 in aftrek gebracht voor specifieke zorgkosten en € 2.100 in aftrek gebracht voor uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten van 21 jaar of ouder. Ook heeft eiser aangegeven dat het restant persoonsgebonden aftrek over vorige jaren € 4.000 bedraagt en heeft hij aangegeven dat hij recht heeft op de alleenstaandeouderkorting en de jonggehandicaptenkorting.
2. Bij het vaststellen van de aanslag is verweerder met een bedrag van € 1.365 afgeweken van de door eiser aangegeven loonheffing, zijn de door eiser aangegeven specifieke zorgkosten en uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten niet geaccepteerd, is met een bedrag van € 3.271 afgeweken van het restant persoonsgebonden aftrek over vorige jaren en is de door eiser verzochte jonggehandicaptenkorting niet verleend. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 17.458 en tevens is € 11 aan belastingrente vergoed. Uit de aanslag volgt dat eiser recht heeft op een teruggave van € 644.
3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
4. In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld en of tot het juiste bedrag belastingrente is vergoed.
5. Eiser stelt in het bijzonder dat zijn zoon diabetisch patiënt is en dat hij kosten heeft gemaakt die verband houden met de ziekte van zijn zoon, zoals reiskosten en kosten voor boodschappen. Het is voor eiser echter onmogelijk om bewijsstukken te overleggen, omdat hij deze kosten dagelijks maakt.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat niet is gebleken dat verweerder de ingehouden loonheffing onjuist heeft berekend.
8. Met betrekking tot de specifieke zorgkosten heeft verweerder zich in beroep nader op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde reiskosten voor aftrek in aanmerking komen. Omdat een nadere specificatie hieromtrent ontbreekt, heeft verweerder de reiskosten geschat op in totaal € 100. Vanwege de van toepassing zijnde drempel, leidt dit echter nog niet tot aftrek. Met betrekking tot de overige uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op eiser de bewijslast om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden voor aftrek voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in deze op hem rustende bewijslast geslaagd. Eiser heeft immers geen bewijsstukken, zoals rekeningen en/of betaalbewijzen, overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2014 specifieke zorgkosten heeft gemaakt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij specifieke zorgkosten over het jaar 2014 heeft gemaakt die uitkomen boven de voor hem geldende drempel voor dat jaar.
9. In artikel 6.25, eerste lid, van de Wet IB 2001 is bepaald dat weekenduitgaven voor gehandicapten de extra uitgaven zijn die door een belastingplichtige worden gedaan om zijn ernstig gehandicapte kind te verzorgen, mits dit kind 21 jaar of ouder is en doorgaans in een inrichting verblijft. Nu de zoon van eiser jonger is dan 21 jaar en op hetzelfde adres als eiser woonachtig is, heeft eiser geen recht op vergoeding voor uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten van 21 jaar of ouder.
10. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder van een onjuist bedrag aan restant persoonsgebonden aftrek is uitgegaan.
11. Op grond van artikel 8.16a van de Wet IB 2001 geldt de jonggehandicaptenkorting voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) recht heeft op toekenning van een uitkering of op arbeidsondersteuning, tenzij voor hem de ouderkorting geldt. Niet gebleken is dat eiser recht heeft op een uitkering of op arbeidsondersteuning op grond van de Wet Wajong, zodat naar het oordeel van de rechtbank verweerder de jonggehandicaptenkorting terecht niet heeft verleend.
12. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden ingediend tegen de berekening van de belastingrente. Niet gebleken is dat de belastingrente tot een te laag bedrag is berekend.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.