ECLI:NL:RBDHA:2017:316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2017
Publicatiedatum
16 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

Op 16 januari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Laghmouchi, en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) niet tijdig is ingediend. Eiser had de aanslag niet gezien omdat hij niet altijd op het adres stond ingeschreven waar de aanslag naartoe was gestuurd. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat eiser zelf verantwoordelijk is voor het doorgeven van zijn adres in de Basisregistratie Personen (Brp). De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar bevestigd. De uitspraak van de inspecteur van 9 augustus 2016, waarin het bezwaar van eiser werd afgewezen, blijft daarmee in stand. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststelling van zorgtoeslag en kindgebonden budget, maar dit werd door de Belastingdienst als een bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2011 aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden die eiser aanvoert, zoals psychische en financiële problemen, onvoldoende zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/7603

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. A. Laghmouchi),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 augustus 2016 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2011. Eiser heeft deze aangifte niet ingediend.
2. Verweerder heeft met dagtekening 5 juni 2013 aan eiser voor het jaar 2011 een ambtshalve aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 172.597. Tevens zijn bij beschikkingen een verzuimboete van € 984 en een vergrijpboete van € 39.505 opgelegd en is € 2.976 aan heffingsrente in rekening gebracht. Tegen deze aanslag heeft eiser niet binnen de daarvoor geldende termijn bezwaar gemaakt.
3. Bij beschikkingen van 13 februari 2015 en 27 februari 2015 heeft Belastingdienst/Toeslagen de aan eiser toekomende zorgtoeslag en kindgebonden budget voor het 2011 definitief vastgesteld. Eiser heeft op 25 februari 2016 bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen en aangevoerd dat het toetsingsinkomen te hoog is vastgesteld.
4. Verweerder heeft het bezwaar van eiser aangemerkt als gericht tegen de aanslag IB/PVV 2011 en heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaar tevens op gevat als een verzoek om ambtshalve vermindering ingevolge artikel 9.6 Wet IB 2001 en dit verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen.
5. In geschil is het antwoord op de vraag of het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
6. Eiser stelt dat hij de aanslag IB/PVV 2011 niet heeft gezien, omdat hij niet altijd verbleef op het adres waar hij in de Basisregistratie personen (Brp) stond ingeschreven en waar hij samen met een medebewoner woonde. Hij is pas van het bestaan van de aanslag IB/PVV 2011 op de hoogte geraakt in het kader van een door hem ingediend bezwaar tegen de definitieve berekeningen zorgtoeslag en kindgebonden budget. Daarnaast had hij psychische- en financiële problemen en dient daarom de termijnoverschrijding verschoonbaar te worden geacht.
7. Verweerder stelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
8. Het onder 3 vermelde bezwaarschrift van eiser richt zich tegen het gehanteerde toetsingsinkomen over het jaar 2011, dat op grond van artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen gelijk is aan het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven. Op grond van artikel 21j, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient het bezwaarschrift van eiser daarom mede te worden aangemerkt als een bezwaar tegen de vaststelling van het inkomensgegeven dat is vastgesteld in de aanslag IB/PVV over het jaar 2011. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat het bezwaar van eiser (mede) is gericht tegen de aanslag IB/PVV 2011.
9. Niet in geschil is dat de aanslag IB/PVV 2011 naar het Brp-adres van eiser is verzonden en mogelijk ook op zijn Brp-adres is ontvangen. Met betrekking tot de stelling van eiser dat hij de aanslag IB/PVV 2011 niet heeft gezien wegens het zo nu en dan ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats, overweegt de rechtbank dat verweerder gehouden is uit te gaan van de gegevens van eiser zoals deze op het moment van het opleggen van de aanslag in de Brp staan vermeld. Eiser is zelf verantwoordelijk voor het doorgeven van het juiste adres voor de registratie in de Brp. De gevolgen van een eventuele onjuiste adressering komen dan ook voor zijn rekening. Nu niet is gebleken dat de dag van dagtekening van de aanslag IB/PVV 2011 is gelegen vóór de dag van bekendmaking, is de termijn voor het indienen van bezwaar geëindigd op 17 juli 2013. Nu het bezwaar door verweerder is ontvangen op 25 februari 2016, is het bezwaar niet tijdig ingediend.
10. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In het kader van de verschoonbaarheid van het bezwaar, ligt dezelfde beoordeling ten grondslag aan de aanslag IB/PVV 2011 als aan de daarbij opgelegde boetes. De rechtbank acht de door eiser aangevoerde omstandigheden onvoldoende onderbouwd om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Nog daargelaten dat het op de weg van eiser ligt om een adreswijziging tijdig in de Brp te laten verwerken, vormt de omstandigheid dat eiser zich in een moeilijke periode bevond en psychische- en financiële problemen had in de periode 2012-2013, niet zo maar reden om de te late indiening van het bezwaarschrift verschoonbaar te achten. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om, eventueel met hulp van een derde en zo nodig op nader aan te voeren gronden, tijdig bezwaar in te stellen. In dat verband neemt de rechtbank in ogenschouw dat eiser ondanks zijn problemen in de periode 2012-2013 wel in staat is geweest om adreswijzigingen aan de Brp door te geven van hem en van de eenmanszaak, op 7 juni 2013 heeft eiser zich zelfs helemaal uit de Brp laten uitschrijven. Voorts is eiser in staat geweest eind 2012 zowel een houdstervennootschap en een werkmaatschappij op te richten en een belastingadvieskantoor te zoeken. Ook is eiser, zoals hij ter zitting heeft verklaard, in staat geweest door hem ontvangen schriftelijke stukken aan zijn boekhouder te verstrekken. Dat de aanslag IB/PVV 2011 mogelijk in het ongerede is geraakt, is dan een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser dient te blijven.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van eiser dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden van eiser. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.