3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 2 mei 2016 in zijn woning in [geboorteplaats] [benadeelde] tijdens een worsteling met een mes in zijn kuit heeft gestoken.Ook [benadeelde] heeft bij de politie verklaard dat hij door de verdachte met een mes in zijn kuit is gestoken.Bovendien is er bij [benadeelde] een forse, diepe steekwond in zijn rechterkuit geconstateerd.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet had op het doden van [benadeelde] , dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten bieden om te kunnen stellen dat het steken met het mes in de kuit van [benadeelde] een aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde] heeft opgeleverd. De verdachte zal dan ook van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de eveneens onder 1 primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wel wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat aan een persoon zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, als deze persoon met een mes (diep) in de kuit of het onderbeen wordt gestoken, omdat daarmee gemakkelijk een pees of een slagader kan worden geraakt. De verdachte heeft, door aldus te handelen, deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde] .
De rechtbank stelt vast dat het letsel in het bovenbeen van [benadeelde] bij zijn aanhouding is veroorzaakt door een politiehond. De verdachte zal van dat gedeelte in de tenlastelegging dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2
Aangetroffen goederen
Op 2 mei 2016 is de politie naar aanleiding van de verklaring van [benadeelde] dat hij al twee maanden lang drugs kocht bij de verdachte, naar verdachtes woning aan de [adres verdachte] te [geboorteplaats] gegaan. Met een machtiging tot binnentreden betraden meerdere politieambtenaren de woning en doorzochten zij deze. Daarbij zijn verschillende voorwerpen aangetroffen en inbeslaggenomen die gerelateerd kunnen worden aan het bereiden en gebruiken van verdovende middelen, waaronder enkele ponypacks met witte substantie, een kookpannetje met daarin witte substantie, een weegschaal met daarop een zeer geringe hoeveelheid witte substantie, een mixer met wit poeder/substantie resten, vier flessen ammoniak en twee potten Inositol.
De aangetroffen substanties zijn onderzocht. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat het monster van de witte poederresten in de molen van de mixer en het monster van de witte resten uit de steelpan cocaïne bevatten. Ook het monster uit twee ponypacks met daarin witte substantie, waarvan één is onderzocht, bevat cocaïne (0,8 gram).
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij in de woning wel eens cocaïne heeft gebruikt, maar dat hij nooit meer dan 2 gram aanwezig heeft gehad. Hij heeft daarnaast verklaard dat hij wist dat er in de woning voorwerpen waren die zijn te relateren aan het gebruik van drugs.Er kwamen ook wel andere mensen in de woning die drugs gebruikten of dit bij zich hadden. Drugs die in de woning zijn aangetroffen zijn wat hij of anderen daar zelf hebben gebruikt. Hij ontkent drugs te hebben gedeald.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er op verschillende plaatsen in de woning op meerdere voorwerpen resten en sporen van cocaïne zijn aangetroffen. De aangetroffen voorwerpen passen bij het bereiden, bewerken en gebruiken van drugs. Er zijn echter geen handelshoeveelheden drugs in de woning aangetroffen. Uit onderzoek naar de historische gegevens van verdachtes telefoon zijn bovendien geen contacten met (bekende) drugsgebruikers gebleken. Dat de verdachte in de tenlastegelegde periode van 1 maart 2016 tot en met 2 mei 2016 in drugs heeft gehandeld volgt dan ook uitsluitend uit de verklaring van [benadeelde] , die heeft verklaard dat hij sinds 2 maanden drugs bij de verdachte kocht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode cocaïne heeft gedeald. De enkele verklaring van [benadeelde] is hiervoor onvoldoende en het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen beoordelen door wie en wanneer de aangetroffen voorwerpen zijn gebruikt en of en in welke mate de verdachte hierbij was betrokken. Ook anderszins zijn er geen aanwijzingen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode cocaïne heeft gedeald.
Voor wat betreft het impliciet subsidiair ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne in de periode voorafgaand aan 2 mei 2016 bevinden zich in het dossier evenmin voldoende aanknopingspunten voor een bewezenverklaring.
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten is verwezen, is de rechtbank van oordeel dat wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 2 mei 2016 opzettelijk een hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad, nu hij de bewoner was van de woning waarin de drugs zijn aangetroffen en hij van de aanwezigheid wist, waarmee deze cocaïne zich in zijn machtssfeer bevond.