6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zijn levensgezel meermalen met zijn vuist tegen haar ogen gestompt, hij heeft haar tegen een oog geschopt, haar meermalen tegen het hoofd, de kaak en de rug geslagen en haar keel vastgepakt en dicht geknepen. Door dit huiselijk geweld heeft zij verschillende verwondingen opgelopen. Ter zitting is bovendien duidelijk geworden dat zij hier ook nog lange tijd klachten aan heeft overgehouden. De verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit soort excessief geweld heeft voor het slachtoffer ingrijpende psychische gevolgen. Met name het feit dat het slachtoffer zijn levensgezel was en dat het geweld binnenshuis plaatsvond en in het bijzijn van jonge kinderen, rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Hetzelfde geldt voor het feit dat de kinderen zijn geconfronteerd met het letsel van hun moeder als gevolg van het handelen van hun eigen vader.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 14 december 2016, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen voor geweldsdelicten met justitie in aanraking is geweest en dat hem voor die feiten gevangenisstraffen en een taakstraf zijn opgelegd. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages ten aanzien van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van dr. R.A.R. Bullens ((NRGD-geregistreerd) klinisch psycholoog) van 13 april 2016. De verdachte heeft niet aan het onderzoek van de psycholoog willen meewerken. Om die reden kan niet worden beoordeeld of hij ten tijde van het hem ten laste gelegde lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
De rechtbank heeft op 22 juni 2016 bevolen dat de verdachte ter observatie diende te worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC). De verdachte is vervolgens van 18 augustus 2016 tot 29 september 2016 in het PBC opgenomen en in die periode is hij geobserveerd. J. Vreugdenhil (psychiater) en F.M. van Dorp (GZ-psycholoog) hebben, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team van het PBC, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. Zij hebben hun bevindingen vastgelegd in een Pro Justitia rapportage, die op 10 november 2016 is uitgebracht.
Ook aan het onderzoek in het PBC heeft de verdachte zijn medewerking geweigerd. Door de weigering van de verdachte verkregen de psychiater en de psycholoog weinig informatie uit eigen gesprekken en werd geen test- en neuropsychologisch en ook geen medisch onderzoek verricht. De psychiater en psycholoog hebben informatie gehaald uit de beschikbare stukken, het milieuonderzoek en de groepsobservatie. Deze informatie heeft enig beeld van de verdachte gegeven, waaruit beperkt iets valt af te leiden, aldus de rapporteurs. Zo is er volgens de rapporteurs bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van cannabismisbruik, maar dit zou eerder een dempend dan een agressie opwekkend effect hebben. Op basis van de klinische indruk en informatie over eerder functioneren is duidelijk geworden dat er geen sprake is van forensisch relevante beperkingen in de intelligentie. Bij de door verdachte gepleegde geweldsdelicten lijkt er altijd sprake te zijn geweest van reactieve agressie (agressie in reactie op).
Omdat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan de onderzoeken van Bullens en in het PBC, heeft de officier van justitie na de terechtzitting van 5 december 2016 op grond van artikel 37, derde lid, juncto artikel 37a, derde lid, van het Wetboek van Strafecht de Pro Justitia rapportage uit 2014 en een aantal rapporten en verslagen van de Reclassering aan het dossier toegevoegd.
In de omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van drs. J.J.B. van der Vlugt (psychiater) van 23 april 2014 (onder supervisie van drs. R. Thomassen (psychiater)) wordt geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake was van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven, waarbij zowel antisociale als narcistische kenmerken worden herkend. Daarnaast was er sprake van een paranoïde waan, namelijk de lastercampagne vanuit een elitekring in Leiden om hem te demoniseren, die oncorrigeerbaar was, maar die in een prikkelarme omgeving zodanig kon afnemen dat deze niet meer voldeed aan de kenmerken van een waan. De psychiater zag een argwanende en defensieve houding bij de verdachte en vond dat hij een slachtofferrol aannam en zijn gedrag ontkende of externaliseerde. Verder was de verdachte niet goed in staat zich in anderen in te leven. Als hij het niet eens was met wat er werd gezegd, verhief hij zijn stem en werd hij geladen. Volgens de psychiater wordt verdachtes persoonlijkheid gekenmerkt door gedragingen en afweermechanismen die passen bij een cluster B persoonlijkheidsstructuur. De verdachte voelde zich snel in zijn autonomie aangetast, aangevallen, gekrenkt, vernederd, verraden, afgewezen of in de steek gelaten. Volgens de psychiater kan dit resulteren in woede en razernij met impulsdoorbraken met heftig agressief gedrag. Daarnaast is er sprake van zwart-wit denken, is de verdachte niet goed in staat om zich in te leven in anderen en heeft hij een matig ontwikkelde gewetensfunctie. Hij vindt het geoorloofd om andere mensen iets aan te doen als hij in zijn ogen door hen onder druk wordt gezet. De psychiater schatte destijds het recidiverisico als hoog in, omdat de verdachte als gevolg van de persoonlijkheidsstoornis snel in conflicten terechtkomt. De psychiater acht verdachte in verminderde mate in staat om tijdens deze conflicten zijn emoties, agressie en impulsen te reguleren. Verdachte wordt in verminderde mate geremd door een gezonde gewetensfunctie en heeft de neiging impulsief te reageren en de schuld buiten zichzelf neer te leggen. Hij ziet zichzelf eerder als slachtoffer dan als dader en neemt weinig verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. De aanwezigheid van een paranoïde waan vergroot het risico op herhaling van agressief en conflictzoekend gedrag, aangezien verdachte dan nog minder mogelijkheden heeft om zichzelf te sturen. De psychiater adviseerde een cognitief gedragstherapeutische behandeling, gericht op de agressieregulatie, emotieregulatie, leren zich te verplaatsen in een ander en leren de consequenties van zijn gedrag te overzien. Verdachtes gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht zijn problematisch, aldus de psychiater.
Tijdens eerdere reclasseringscontacten heeft de verdachte sinds februari 2014 aangegeven niette willen meewerken aan agressieregulatie-training bij De Waag.
De rechtbank volgt de deskundigen Van der Vlugt en Thomassen in hun conclusie en legt die ten grondslag aan haar oordeel. Nu de gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis van de verdachte onbehandeld is gebleven, is de rechtbank van oordeel dat deze stoornis, die naar zijn aard duurzaam is, thans nog steeds aanwezig is en ook aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. Dat deze persoonlijkheidsstoornis in de onderzoeken in 2016 niet kon worden vastgesteld, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders; de verdachte heeft namelijk geen medewerking verleend aan de beide onderzoeken.
De persoonlijkheidsstoornis, het feit dat verdachte geen agressieregulatie-training bij De Waag heeft willen volgen en de eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten, brengen de rechtbank tot de conclusie dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een (gewelds)misdrijf zal plegen als er voor zijn problematiek geen oplossing wordt gevonden.
De maatregel van terbeschikkingstelling
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de maatregel van TBS, passend en geboden is. Aan de wettelijke voorwaarden voor deze maatregel is voldaan. De bewezenverklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, tijdens het begaan van deze feiten bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling de vraag betrokken of het recidiverisico voldoende kan worden ingeperkt door aan de verdachte een minder ingrijpende maatregel, zoals een verplichte behandeling als bijzondere voorwaarde verbonden aan een gedeeltelijk voorwaardelijke straf of als voorwaarde verbonden aan de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De maatregel van terbeschikkingstelling is immers een uiterst middel, waartoe in beginsel slechts wordt besloten als alle andere mogelijkheden voor hulpverlening zijn uitgeput.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verplichte behandeling als (bijzondere) voorwaarde onvoldoende kans van slagen. Uit de rapporten van de reclassering is immers gebleken dat de verdachte, ook als hem dat door de rechter wordt opgelegd, weigert behandeling te ondergaan. Bij de verdachte, die geen ziektebesef en dus ook geen ziekte-inzicht heeft, is dus gedwongen behandeling noodzakelijk. De rechtbank is er niet van overtuigd dat de verdachte nu intrinsiek gemotiveerd is om zich te laten behandelen, zoals ter terechtzitting betoogd. De verdachte, die op 14 maart 2016 tegenover de rechter-commissaris had verklaard te willen meewerken aan psychiatrisch of psychologisch onderzoek, heeft dat vervolgens toch geweigerd. De verdachte is al een jaar lang preventief gedetineerd en heeft in die tijd geen enkel initiatief ondernomen om aannemelijk te maken dat hij mee wil werken aan een behandeling, ook niet na de terechtzitting van 5 december 2016, waarop de officier van justitie kenbaar heeft gemaakt de rapportage uit 2014 aan het dossier toe te willen voegen, of na de raadkamerbehandeling van 25 januari 2017, waar de vordering TBS is aangekondigd. Om het gevaar voor recidive te kunnen beteugelen, om de problematiek van de verdachte op te lossen en ter optimale bescherming van de maatschappij, is de rechtbank van oordeel dat alleen kan worden volstaan met de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank zal hiernaast geen straf aan de verdachte opleggen.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten (poging tot) zware mishandeling, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
Ten aanzien van het door de officier van justitie gevorderde rechterlijke contact- en locatieverbod (volgens artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht) overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet deze maatregel op te leggen naast de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.