ECLI:NL:RBDHA:2017:300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2017
Publicatiedatum
13 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 30003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Georgische vreemdeling op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Georgische vreemdeling. De vreemdeling had op 29 november 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 21 december 2016 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarbij de vreemdeling aanvoerde dat zijn psychische gesteldheid was verslechterd en dat hij niet in staat was om coherent te reageren op het rapport van het nader gehoor. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de vreemdeling afkomstig was uit een veilig land van herkomst, namelijk Georgië, en dat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij specifieke risico's liep bij terugkeer naar zijn land van herkomst. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak geboden binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/30003

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de op 29 november 2016 ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2017.
Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1969 en bezit de Georgische nationaliteit.
2. Verweerder heeft de door eiser ingediende aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw 2000. Verweerder heeft diverse elementen uit het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig geacht. Daarnaast is aan eiser tegengeworpen dat hij afkomstig is uit een veilig land van herkomst.
3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. De psychische gesteldheid van eiser is sinds het nader gehoor verslechterd, waardoor zijn gemachtigde het rapport niet inhoudelijk met eiser heeft kunnen nabespreken. Verweerder is ten onrechte niet overgegaan tot het aanvragen van een nieuwe medische beoordeling. Nog daargelaten dat niet van gemachtigde kan worden gevergd dat zij het risico neemt om met extra beveiliging alsnog het voornemen na te bespreken, was het nabespreken op voorhand zinloos, gelet op de psychische situatie van eiser. Aan gemachtigde had een nadere termijn moeten worden gegund voor het bespreken van het rapport gehoor en de zienswijze. Eiser was niet in staat om coherent te reageren, hetgeen ook blijkt uit het feit dat eiser in een isoleercel is geplaatst onder videobewaking. Daarnaast gaat verweerder er volledig aan voorbij dat eiser afkomstig is uit de provincie Abchazië en deze provincie (samen met Zuid-Ossetië) is uitgezonderd van de veilige land-presumptie.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Uit het FMMU-advies van 12 december 2016 blijkt het volgende:
‘Rekening moet worden gehouden met oplopende spanning en stress en mogelijk forse agitatie die veroorzaakt wordt door lichamelijke klachten (waaronder een continu zoemend geluid in beide oren, gehoor zelf is intact) en wat zich kan uiten door toenemende hoofdpijnklachten, toenemende jeuk/krabben, toenemende lichamelijke beweeglijkheid, mogelijk afnemende concentratie en toenemende vermoeidheid. Advies: tijdens het gesprek pauzes inlassen en bij geen verbetering of toenemende klachten het interview zo nodig beëindigen en op een ander tijdstip voortzetten. Tevens er rekening mee houden dat betrokkene moeite kan hebben met het terughalen van gebeurtenissen en data uit het verleden. Advies: de tijd geven om de gevraagde gegevens terug te kunnen halen en de data zo nodig bij benadering uit te vragen.’
In voormeld advies staat ook:
‘Indien zich tijdens het gehoor of op enig ander moment feiten of omstandigheden voordoen, die aanleiding geven de houdbaarheid van het medisch advies ter discussie te stellen, behoort het tot de verantwoordelijkheid van de IND om te beoordelen of FMMU hieromtrent geïnformeerd dient te worden en om (eventueel in overleg met de FMMU) te beoordelen of er een nieuw advies nodig is.’
7. Het nader gehoor heeft plaats gevonden op 16 december 2012 en het eerste gehoor op 13 en 14 december 2012. Uit de rapporten van de gehoren blijkt dat eiser na afloop heeft verklaard de tolken goed te hebben begrepen en verstaan. Verder blijkt dat eiser en de gehoormedewerker elkaar voldoende hebben verstaan en begrepen. Ook ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de instructies uit het FMMU-advies niet of niet voldoende heeft opgevolgd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser kon worden beoordeeld.
Vast is komen te staan dat eiser op of rond 19 december 2016 wegens psychische problemen onder toezicht is gesteld in een observatiecel, omdat hij een gevaar is voor zichzelf en anderen. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij eiser sinds het weekend van 17 en 18 december 2016 (toen eiser onder observatie is geplaatst) tweemaal heeft bezocht en gesproken. Het gaat sinds dat weekend een stuk beter met eiser en hij was in staat om een gesprek te voeren.
De stelling van eiser – onder verwijzing naar de medische dossiers - dat verweerder hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om op een later moment op het rapport van het nader gehoor en het voornemen te reageren en het besluit daarom had moeten uitstellen, kan niet tot een gegrondverklaring leiden. Eiser heeft toen hij wel weer in staat was tot het voeren van een gesprek niet geen inhoudelijke bezwaren tegen het nader gehoor of het voornemen naar voren gebracht, laat staan dat hij heeft gesteld dat de motivering van het bestreden besluit hierdoor gebreken zou bevatten. Als er al sprake zou zijn van de door eiser gestelde schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, zal de rechtbank dit dan ook passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft immers niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. Het argument van de advocaat dat de beroepsfase zich niet leent voor zo’n inhoudelijke onderbouwing volgt de rechtbank niet. In het kader van de finale geschillenbeslechting is het juist dan aan eiser om te onderbouwen dat een gestelde formele overtreding van een rechtsbeginsel hem materieel heeft benadeeld.
7.1
Verweerder onderscheidt in het asielrelaas de volgende relevante elementen: A) De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, B) De problemen vanwege zijn religie, C) De problemen als bodyguard, D) De aanhouding op het vliegveld eind 2001, en E) De problemen met [persoon] . De rechtbank stelt vast dat verweerder de elementen A en B geloofwaardig heeft geacht en de elementen C, D en E ongeloofwaardig heeft geacht. Nu eiser geen gronden heeft ingediend die zien op de geloofwaardigheid van het relaas, overweegt de rechtbank dat verweerder de elementen C, D, en E niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
8. Voor zover eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat Georgië een veilig land van herkomst is, overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser weliswaar in de provincie Abchazië is geboren, maar sindsdien op vele plekken in Georgië heeft gewoond en gewerkt en niet specifiek aan zijn geboorteprovincie was verbonden.
8.1
De rechtbank overweegt dat de algemene bewijslast voor het aanmerken van een land als veilig land van herkomst volledig bij verweerder ligt. Deze aanmerking moet worden gebaseerd op zorgvuldig en gedegen onderzoek en moet kenbaar en deugdelijk worden gemotiveerd. In een individuele zaak mag verweerder naar die aanmerking verwijzen (zie ook de conclusie van Advocaat-Generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2040). Als een vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst, bestaat een algemeen – maar door de vreemdeling weerlegbaar – rechtsvermoeden dat voor hem daar bij terugkeer geen vervolging dreigt of risico op ernstige schade bestaat (Kamerstukken II, 2014/2015, 34 088, nr. 3, p. 15).
8.2
Met de enkele stelling dat eiser afkomstig is uit Abchazië is eiser er niet in geslaagd om het algemene rechtsvermoeden dat voor hem bij terugkeer geen vervolging dreigt of risico op ernstige schade bestaat te weerleggen. De aanvraag van eiser is daarom terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
9. Het beroep is ongegrond
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Dam, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.