ECLI:NL:RBDHA:2017:2995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
17/885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak hebben eiseressen, een moeder en haar dochter van Iraakse nationaliteit, aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvragen zijn door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, waarna de eiseressen bezwaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft eerder een beroep van eiseressen ongegrond verklaard, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit besluit vernietigd en het beroep van eiseressen gegrond verklaard. De staatssecretaris heeft vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, die door eiseressen opnieuw is bestreden.

Tijdens de zitting op 9 maart 2017 is het onderzoek voortgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in zijn besluit niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres 2, die sinds haar geboorte in Nederland heeft gewoond en een verblijfsvergunning heeft gehad. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet is geschonden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet heeft gemotiveerd waarom eiseres 2 in Irak zou moeten wachten tot zij meerderjarig is, terwijl zij in Nederland banden heeft opgebouwd.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseressen, die zijn vastgesteld op € 990,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 maart 2017.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/885
V-nummers: [nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres 1], eiseres 1,

[eiseres 2], eiseres 2, hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen,
gemachtigde: mr. drs. E.W.B. van Twist,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.M. van Leeuwe-Hokke.

Procesverloop

Bij besluiten van 11 november 2014 heeft verweerder aanvragen van eiseressen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf afgewezen.
Bij besluit van 8 juni 2015 heeft verweerder de daartegen door eiseressen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2015 (AWB 15/12325) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, het daartegen door eiseressen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het door eiseressen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 25 mei 2016 gegrond verklaard, voornoemde uitspraak van 8 december 2015 vernietigd, het beroep van eiseressen gegrond verklaard, en het besluit van 8 juni 2015 vernietigd.
Op 8 september 2016 heeft een hoorzitting plaatsgevonden van de bezwaarcommissie.
Verweerder heeft op 20 december 2016 een nieuwe beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) genomen. Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2017. Eiseressen en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voorts is verschenen [oudste dochter], de in Nederland wonende oudste dochter van eiseres 1, tevens referent.

Overwegingen

1. Eiseres 2, de dochter, geboren op [geboortedatum] in Nederland, en eiseres 1, haar moeder, geboren op [geboortedatum], bezitten de Iraakse nationaliteit. Aan eiseressen is met ingang van 12 januari 2002 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, waarvan de geldigheidsduur laatstelijk is verlengd tot 12 januari 2012. Tot halverwege 2011 woonde eiseres 1 samen met haar vijf dochters, onder wie eiseres 2, in Nederland. Daarna zijn eiseressen teruggekeerd naar Irak. Op 23 juli 2014 hebben zij aanvragen ingediend om een mvv. Daarbij heeft eiseres 2 als doel van het verblijf opgegeven 'niet-tijdelijke humanitaire gronden' (wederterugkeeroptie minderjarigen). De aanvraag van eiseres 1, met als verblijfsdoel 'verblijf als familie- of gezinslid', heeft een daarvan afhankelijk karakter.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat niet is voldaan aan de in artikel 3.51, eerste lid, onder f, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000) vervatte voorwaarde dat in Nederland moet zijn voorzien in de wettelijke vertegenwoordiging van eiseres 2. Verder stelt verweerder dat het onthouden van de gevraagde mvv niet in strijd is met het recht op privéleven en het recht op familie- of gezinsleven, zoals opgenomen in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Volgens eiseressen stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat artikel 8 van het EVRM niet is geschonden, en dat geen sprake is van een positieve toelatingsverplichting uit hoofde van deze bepaling.
4. De rechtbank stelt vast dat in rechtsoverweging 4.4 van de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2016 het volgende is overwogen:
"Gelet op het onder 4.3. overwogene heeft de staatssecretaris bij de beoordeling in bezwaar of afwijzing van de aanvraag van vreemdeling 2 in strijd is met artikel 8 van het EVRM, ten onrechte niet kenbaar bij de belangenafweging betrokken dat zij vanaf haar geboorte op [geboortedatum] tot haar vertrek medio 2011 in Nederland heeft verbleven, dat zij gedurende tien jaar een verblijfsvergunning heeft gehad en dat zij privéleven en familie-en gezinsleven met haar zussen in Nederland is gaan uitoefenen, waartoe de haar verleende verblijfsvergunning haar in staat heeft gesteld. De staatssecretaris heeft aldus nagelaten in het bijzonder de banden die vreemdeling 2 heeft met Nederland bij de door hem te verrichten belangenafweging te betrekken. Evenmin heeft de staatssecretaris kenbaar aandacht besteed aan het betoog van vreemdeling 2 dat hij niet heeft gemotiveerd waarom van haar mag worden gevergd in Irak te wachten tot zij meerderjarig is geworden, in aanmerking genomen dat zij bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd krachtens artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Gelet op het vorenstaande, mist het besluit van 8 juni 2015 in zoverre een deugdelijke motivering".
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit weliswaar de banden van eiseres 2 met Nederland in het kader van haar privéleven bij zijn belangenafweging heeft betrokken, maar dat verweerder nog immer niet is ingegaan op het betoog van eiseres 2 dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom van haar mag worden gevergd in Irak te wachten tot zij meerderjarig is geworden. In het bestreden besluit is op dit punt immers uitsluitend overwogen dat op dit moment geen aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd voorligt, en er dientengevolge geen aanleiding bestaat dit te toetsen. De eventuele omstandigheid dat eiseres 2 voor een dergelijke vergunning in aanmerking zou kunnen komen, kan volgens verweerder daarom niet worden meegewogen in het voordeel van eiseressen.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee geen uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de Afdeling. Met de overweging dat er geen aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd voorligt, heeft verweerder nog altijd niet gemotiveerd waarom van eiseres 2 gevergd mag worden in Irak te wachten tot zij meerderjarig is geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat ook ten tijde van de uitspraak van de Afdeling geen aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd voorlag.
6.
Reeds op grond van het voorgaande kan het bestreden besluit geen standhouden. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat verweerder binnen 4 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 990,- (negenhonderdnegentig euro), te betalen aan eiseressen.
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- (honderdachtenzestig euro) aan eiseressen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.