ECLI:NL:RBDHA:2017:2993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
NL17.1164
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van Kroatië voor asielaanvraag en toepassing van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht aan Kroatië te voorkomen.

Tijdens de zitting op 23 maart 2017 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft overwogen dat de twaalfmaandentermijn, zoals neergelegd in artikel 13 van de Dublinverordening, niet van toepassing is, omdat artikel 18 van de Dublinverordening van toepassing is. Dit houdt in dat Kroatië de aanvraag van Duitsland heeft overgenomen en dat de staatssecretaris zijn onderzoeksplicht heeft nageleefd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige juridische situatie van eiser in Kroatië niet bekend is bij de staatssecretaris, wat betekent dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft zich ook beroepen op de humanitaire clausule in artikel 17 van de Dublinverordening, maar de rechtbank oordeelt dat de door eiser gestelde ontberingen niet zodanig bijzonder zijn dat de staatssecretaris de aanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL17.1164
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde: mr. M.J. Paffen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. K. de Bruin.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Kroatië daarvoor verantwoordelijk wordt geacht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij een voorlopige
voorziening gevraagd ter voorkoming van overdracht aan Kroatië hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2.
In geschil is of Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers aanvraag voor een asielvergunning voor bepaalde tijd.
3. De twaalfmaandentermijn, waarbij de verantwoordelijkheid van de lidstaat eindigt na de datum waarop de illegale grensoverschrijding heeft plaatsgevonden, neergelegd in artikel 13 van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening), gaat niet op omdat artikel 18 van de Dublinverordening van toepassing is. Kroatië heeft de aanvraag van Duitsland overgenomen. Verweerder heeft inderdaad een eigen onderzoeksplicht, maar daar is aan voldaan gelet op het verrichte Eurodac-onderzoek en de bij Kroatië ingediende claim.
4. Of daarbij artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel onder b, van de Dublinverordening van toepassing is, is niet van doorslaggevend belang. Eisers huidige juridische situatie in Kroatië is niet bekend bij verweerder. Dit betekent dat verweerder Kroatië terecht verantwoordelijk heeft geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Eiser heeft zich beroepen op de humanitaire clausule zoals neergelegd in artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft kort in Kroatië verbleven en daar geen asiel aangevraagd. De door eiser gestelde geleden ontberingen zijn niet dermate bijzonder dat verweerder eisers aanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken.
6.
Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, op 23 maart 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.