ECLI:NL:RBDHA:2017:2975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
AWB 17/4550 en 17/4552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Bosnische echtpaar op grond van veilig land van herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 maart 2017, zijn de asielaanvragen van een Bosnisch echtpaar afgewezen. De aanvragen waren ingediend op 3 augustus 2016, maar werden eerder al op 9 augustus 2016 als kennelijk ongegrond afgewezen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvragen opnieuw beoordeeld en wederom afgewezen, met als argument dat Bosnië en Herzegovina als veilig land van herkomst wordt beschouwd. De eisers, die beiden de Bosnische nationaliteit hebben, stelden dat zij vanwege hun geloof en de discriminatie die zij als moslims ondervinden, niet veilig zijn in hun thuisland. Ze voerden aan dat de politie hen niet beschermt en dat er sprake is van vervolging door de autoriteiten zelf.

Tijdens de zitting op 10 maart 2017 werd het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom Bosnië en Herzegovina als veilig land van herkomst wordt beschouwd. De rechtbank erkende dat er discriminatie van moslims kan voorkomen, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om te concluderen dat het land niet veilig is voor de eisers. De rechtbank stelde vast dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat hun specifieke situatie hen in gevaar zou brengen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 27 maart 2017, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 17/4550 en AWB 17/4553

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2017 in de zaken tussen

[eiser], eiser,

[eiseres],eiseres,
gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde mr. M.M. Polman,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 27 februari 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarnaast geen aanleiding gezien eisers in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of hen uitstel van vertrek te verlenen als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft tegen eisers tevens een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken AWB 17/4552 en AWB 17/4555 (voorzieningen), plaatsgevonden op 10 maart 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen M. Medjugorac, tolk in de Servo-Kroatische/ Bosnische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum], zijn gehuwd met elkaar en hebben beiden de nationaliteit van Bosnië en Herzegovina. Op 3 augustus 2016 hebben zij aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij twee afzonderlijke besluiten van 9 augustus 2016 heeft verweerder de aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is aan eisers een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 7 september 2016 zijn de door eisers daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten vernietigd (AWB 16/17962 en AWB 16/20203). Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
2. Verweerder acht de nationaliteit, identiteit en herkomst van eisers geloofwaardig. Verweerder volgt eiser ook in zijn verklaringen dat hij in Bosnië-Herzegovina strafrechtelijke antecedenten heeft en dat hij om die reden vaker dan anderen wordt verdacht van het plegen van strafbare feiten. Ook kan eiser in verband met zijn verleden niet aan werk komen. De politie heeft bij eiser thuis meerdere malen invallen gedaan en huiszoekingen verricht en is daarbij hardhandig tegen eiser opgetreden, hetgeen heeft gezorgd voor psychische klachten bij zowel eiser als eiseres. Daarnaast vreest eiser te worden gediscrimineerd als moslim. De door eisers geloofwaardig geachte redenen voor vertrek worden onvoldoende zwaarwegend geacht voor vergunningverlening. Verweerder beschouwt Bosnië-Herzegovina als een veilig land van herkomst en eisers zijn er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat het land voor hen persoonlijk niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
3. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat Bosnië-Herzegovina ten onrechte op de lijst van veilige landen is geplaatst. Verwezen wordt naar de conclusie van de Advocaat-Generaal van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2040). Een land kan in zijn algemeen niet als veilig worden gezien als voor vooraf duidelijk identificeerbare minderheden van een zekere omvang systematisch gevaar op vervolging of een onmenselijke behandeling bestaat. Verder moet rekening worden gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden. Eisers menen dat in hun specifieke geval, als Moslims, Bosnië-Herzegovina niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Moslims (in bepaalde regio’s) kunnen slachtoffer worden van discriminatie en kunnen niet rekenen op bescherming van de politie. Eiser wordt keer op keer aangehouden en vastgezet door de politie, waaruit blijkt dat sprake is van vervolging door de autoriteiten zelf. Verwezen wordt naar het rapport van de US State Department 2015, waaruit blijkt dat de politie selectief omgaat met het bieden van bescherming aan religieuze minderheden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Anders dan eisers in beroep hebben gesteld, heeft verweerder met zijn verwijzing naar de in (het voornemen van) de bestreden besluiten genoemde bronnen de aanwijzing van Bosnië-Herzegovina als veilig land van herkomst voldoende gemotiveerd. Aan de uit die bronnen ontleende informatie kan in beginsel de conclusie worden verbonden dat in Bosnië-Herzegovina in het algemeen geen sprake is van vervolging of schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden en dat burgers daar in het algemeen bescherming genieten van de autoriteiten. Verweerder erkent daarbij dat de wet- en regelgeving in voorkomende gevallen in de praktijk niet altijd effectief wordt gehandhaafd, maar stelt - naar het oordeel van de rechtbank terecht - dat er voor burgers van Bosnië-Herzegovina mogelijkheden zijn om op te komen tegen eventuele schendingen van hun rechten.
5. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat Bosnië-Herzegovina in het algemeen of specifiek voor hen niet veilig is. De omstandigheid dat in Bosnië-Herzegovina discriminatie van moslims voorkomt, is onvoldoende om die conclusie te trekken. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat de omstandigheid dat eiser meer dan gemiddeld in de negatieve belangstelling staat van de politie, verband houdt met diens strafrechtelijke verleden en dat vervolging voor commune strafbare feiten geen grond oplevert voor internationale bescherming. Ten slotte heeft verweerder terecht overwogen dat eiser op geen enkele wijze heeft getracht om de bescherming van de (hogere) autoriteiten in te roepen tegen onrechtmatig optreden van de politie.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: