ECLI:NL:RBDHA:2017:2970

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 29376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van twee aanvragen tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, die de Eritrese nationaliteit heeft, had aanvragen ingediend voor haar vader en halfzussen in het kader van nareis. De primaire besluiten van 19 april 2016, waarbij de aanvragen werden afgewezen, zijn door de staatssecretaris in de bestreden besluiten van 24 november 2016 gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 februari 2017 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de identiteit en nationaliteit van haar vader en halfzussen zijn vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen relevante documenten heeft overgelegd die de feitelijke gezinsband met haar vader en halfzussen kunnen aantonen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres niet in bewijsnood verkeert, aangezien er mogelijkheden zijn om officiële documenten uit Eritrea te verkrijgen.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/29376 en AWB 16/29384
uitspraak van de enkelvoudige kamer in vreemdelingenzaken van 22 maart 2017 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres,

gemachtigde mr. M.H. Steenbergen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. A.M.H.W. van Heerebeek.

Procesverloop

Bij besluiten van 19 april 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder twee aanvragen van eiseres tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel afgewezen. De ene aanvraag heeft betrekking op [vader] , volgens eiseres haar vader (hierna: vader). De andere aanvraag heeft betrekking op [halfzus] , [halfzus] en [halfzus] , volgens eiseres haar halfzussen (hierna: halfzussen).
Bij besluiten van 24 november 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een gelijkluidend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Griffierecht
1. Namens eiseres is verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Bij nota van 21 december 2016 is eiseres verzocht om binnen vier weken na deze datum het griffierecht te betalen. De betaling heeft op 2 januari 2017 plaatsgevonden. Een verzoek om vrijstelling voor het betalen van griffierecht moet binnen de gestelde betalingstermijn zijn ingediend. De rechtbank stelt vast dat het op 6 februari 2017 ontvangen verzoek tot vrijstelling is gedaan na verloop van de voornoemde betalingstermijn van vier weken. De rechtbank wijst het verzoek reeds om die reden af.
De beroepen
2. Eiseres, tevens referente, is geboren op [geboortedatum] en heeft de Eritrese nationaliteit. Aan haar is op 23 april 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Zij heeft op 6 juli 2015 in het kader van nareis aanvragen voor een mvv ingediend ten behoeve van haar gestelde vader en halfzussen.
3. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de identiteit en nationaliteit van de vader en de halfzussen niet zijn komen vast te staan. Voorts is de feitelijke gezinsband van de vader met eiseres niet aangetoond. De afwijzing ten aanzien van de halfzussen is mede gebaseerd op het nareisbeleid van verweerder, waarbij volgens hem broers en zussen van een referent niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van nareis. Ook acht verweerder niet gebleken dat zij tot het zelfde gezin hebben behoord als eiseres, nu eiseres volgens haar asielrelaas bij haar grootouders woonde. De halfzussen komen ook daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier met als doel verblijf als familie- en gezinslid.
4. In beroep heeft eiseres het volgende aangevoerd. Zij heeft de leeftijd van haar vader geschat op [leeftijd] . Dat blijkt ook uit het eerste gehoor in haar asielprocedure. Er zijn wel degelijk doopakten van eiseres en haar vader en vertalingen daarvan overgelegd. De in Israël genoteerde gegevens over de vader dat hij in [geboortejaar] geboren zou zijn, kunnen eiseres niet tegengeworpen worden. Eiseres kan ook niet tegengeworpen worden dat de leeftijden die zij van de halfzussen bij het eerste gehoor heeft verstrekt, niet kloppen met de data in de doopakten. Onjuist is volgens eiseres de opmerking van verweerder dat artikel 11 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (2003/86/EG) niet van toepassing zou zijn. Naar de mening van eiseres zijn er voldoende inspanningen verricht om aan documenten te komen en is er sprake van bewijsnood. De familierechtelijke relatie tussen eiseres en haar vader en haar halfzussen is voldoende aannemelijk gemaakt. Aan hen dient een mvv te worden verstrekt, dan wel dienen identificerende gehoren plaats te vinden of dient DNA-onderzoek plaats te vinden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de identiteit en nationaliteit van de vader en de halfzussen niet vast zijn komen te staan, nu eiseres geen daarop betrekking hebbende relevante documenten heeft overgelegd. Uit de verklaring van eiseres en de wel door haar overgelegde documenten blijkt niet dat de geboortedatum van de vader eenduidig kan worden bepaald, nu er drie verschillende jaartallen ( [geboortejaar] , [geboortejaar] en [geboortejaar] ) zijn genoemd als zijn geboortejaar. Ten aanzien van de halfzussen heeft verweerder daarbij terecht geconstateerd dat er sprake is van een aanmerkelijk verschil in geboortejaren tussen de opgave van eiseres bij de aanvraag en de geboortedata vermeld op de overgelegde doopakten. Aan dit oordeel doet de doopakte van eiseres, die in beroep is overgelegd, niet af.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder reeds op grond hiervan de aanvragen mogen afwijzen. In dit verband is mede van belang dat van eiseres verwacht mag worden dat zij officiële documenten overlegt waaruit het bestaan van de gestelde feitelijk gezinsband ten aanzien van de vader en de halfzussen kan blijken. Verweerder heeft daarbij kunnen verwijzen naar openbare bronnen, zoals het rapport van European Asylum Support Office van mei 2015, en het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 30 juli 2015, waaruit volgt dat officiële documenten over geboorte, huwelijk, scheiding en het gezin in Eritrea verkrijgbaar zijn. Ook is het volgens die bronnen mogelijk dat documenten vanuit het buitenland door tussenkomst van een derde kunnen worden verkregen.
7. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat uit de stukken niet blijkt dat eiseres pogingen heeft ondernomen om door tussenkomst van een derde officiële documenten uit Eritrea te verkrijgen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat van de onmogelijkheid om officiële documenten te verkrijgen niet is gebleken. Zo heeft eiseres wel een getuigschrift van het Eritrese ministerie van Defensie over de vervulling van de dienstplicht door de vader weten te overleggen. Ook kan eiseres door tussenkomst van haar grootouders, bij wie zij volgens haar asielrelaas heeft gewoond, de benodigde documenten verkrijgen. Uit het beroepschrift blijkt dat haar oma in verband met ziekte een ziekenhuis in Asmara heeft bezocht. Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat in die stad officiële documenten van personen uit heel Eritrea verkrijgbaar zijn. Niet valt in te zien dat die stad door haar grootouders of anderen dan niet bezocht zou kunnen worden voor het verkrijgen van documenten. De rechtbank volgt met verweerder dan ook niet het betoog van eiseres dat zij in bewijsnood verkeert.
8. In artikel 5, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is vermeld dat het verzoek (om gezinshereniging) vergezeld gaat van documenten waaruit de gezinsband blijkt en documenten waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden. Uit artikel 11, tweede lid, van die richtlijn volgt dat in de situatie dat er geen officiële bewijsstukken overgelegd kunnen worden een beoordeling plaatsvindt of er sprake is van bewijsnood. In het geval er geen bewijsstukken overgelegd kunnen worden volgt geen afwijzing die louter gebaseerd is op het ontbreken van documenten.
9. Nu hierboven is geconstateerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake is van een situatie waarin geen officiële bewijsstukken kunnen worden overgelegd, heeft verweerder niet in strijd met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn gehandeld.
10. Verweerder heeft uit de wel overgelegde stukken terecht geconcludeerd dat daar geen indicatief bewijs omtrent de feitelijke familie- en gezinsband van eiseres met haar halfzussen valt af te leiden. Verweerder heeft vastgesteld dat de gegevens vermeld op het schoolrapport niet overeenkomen met de personalia die eiseres heeft verstrekt in haar asielprocedure. Verweerders vaststelling dat eiseres volgens haar asielrelaas altijd bij haar grootouders heeft gewoond en dat de halfzussen bij hun moeder en dat daarmee niet is gebleken van een door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden beschermde feitelijke gezinsband, is niet bestreden door eiseres.
11. Verweerder wordt gevolgd in het standpunt dat er voor hem geen aanleiding is voor het (laten) verrichten van identificerende gehoren en DNA-onderzoek. Eiser heeft immers niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en er is niet gebleken van bewijsnood.
12. Ter zitting is gebleken dat verweerder aan eiseres niet meer tegenwerpt wat in de bestreden besluiten is aangevoerd over [naam 1] en [naam 1] c.s., omdat dat deel geen betrekking heeft op eiseres, de vader en/of de halfzussen. Uitgaande hiervan is ter zitting door eiseres verklaard dat haar beroepsgronden met betrekking tot deze personen geen bespreking meer behoeven.
13. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: