In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (pij-maatregel) die aan de veroordeelde is opgelegd. De rechtbank Den Haag heeft op 12 januari 2017 uitspraak gedaan in het kader van een vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van deze maatregel. De veroordeelde, geboren in 1997, was eerder veroordeeld tot een pij-maatregel met een proeftijd van twee jaar, waarbij hij zich moest laten behandelen en begeleiden door ASVZ. De officier van justitie vorderde de tenuitvoerlegging omdat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De verdediging voerde aan dat de tenuitvoerlegging niet mogelijk was omdat er hoger beroep was ingesteld tegen de veroordeling. De rechtbank oordeelde dat de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar was verklaard en dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet in de weg stond aan de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank weegt de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de veroordeelde mee in haar beslissing. Uiteindelijk wijst de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging af, maar wijzigt de bijzondere voorwaarden zodat de veroordeelde begeleid kan wonen bij ASVZ. De rechtbank benadrukt dat de veiligheid van de samenleving en de naleving van de voorwaarden voorop staan.