ECLI:NL:RBDHA:2017:281
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering visum kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Tunesië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van een visum voor kort verblijf aan eiseres, een Tunesische nationaliteit hebbende vrouw. Eiseres had op 28 april 2016 een aanvraag ingediend voor een visum om haar echtgenoot, die rechtmatig in Nederland verblijft, te bezoeken. De aanvraag werd op 4 mei 2016 afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, omdat niet kon worden vastgesteld dat eiseres het Nederlandse grondgebied vóór het verstrijken van het visum zou verlaten. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de minister op 9 augustus 2016 kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 4 januari 2017 was eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de minister niet aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat het bezwaar ontvankelijk is. De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder haar stelling dat zij zorg draagt voor haar bejaarde ouders en werkzaam is op het boerenbedrijf van haar ouders.
De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd van haar sociale en economische binding met Tunesië. De rechtbank volgde de minister in zijn standpunt dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag om afgifte van een visum voor kort verblijf terecht was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.