ECLI:NL:RBDHA:2017:2770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
C/09/525374 / FT RK 17/116 / C/09/17/55 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van IMTECH DEUTSCHLAND B.V. en de rol van de voormalig bestuurder

Op 21 februari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de faillissementszaak van de besloten vennootschap IMTECH DEUTSCHLAND B.V. Het verzoek tot faillietverklaring werd ingediend door mr. J.G. Princen, curator van de gefailleerde IMTECH SSC B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voormalig bestuurder van IMTECH DEUTSCHLAND B.V., die zich als belanghebbende wilde opwerpen, niet persoonlijk als zodanig kon worden aangemerkt. Dit omdat hij was teruggetreden als bestuurder en artikel 10 van de Faillissementswet niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de voormalig bestuurder bij de faillissementsaanvraag onvoldoende was om hem de rol van belanghebbende toe te kennen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat zij bevoegd was om de insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen, aangezien het centrum van de voornaamste belangen van de verweerster in Nederland ligt. De statutaire zetel van IMTECH DEUTSCHLAND B.V. is gevestigd in Gouda, Nederland, en de jaarrekeningen zijn in Nederland opgesteld. Er was geen bewijs dat er eerder een insolventieprocedure in Duitsland was geopend die de opening van een hoofdprocedure in Nederland in de weg stond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank IMTECH DEUTSCHLAND B.V. in staat van faillissement verklaard en benoemde zij mr. W.J. Roos - van Toor tot rechter-commissaris. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdere behandeling van het faillissement zal worden overgedragen aan de rechtbank Rotterdam. De curator, mr. J.G. Princen, is belast met de afhandeling van de faillissementsprocedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer : C/09/525374 / FT RK 17/116
insolventienummer: C/09/17/55 F
uitspraakdatum : 21 februari 2017

mr. J.G. Princen, in zijn hoedanigheid van curator van de gefailleerde

besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IMTECH SSC B.V.,
statutair gevestigd te Gouda,
verzoeker,
advocaat: mr. M.A.J. Hartman,
heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IMTECH DEUTSCHLAND B.V.,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 24128909,
statutair gevestigd te Gouda,
correspondentieadres: [postcode en plaatsnaam, adresgegevens],
vestigingsadres: [postcode, vestigingsplaats en adres],
verweerster.
Het verzoek tot faillietverklaring is behandeld in raadkamer op 14 februari 2017. Daarbij is verschenen namens verzoeker: mr. M.A.J. Hartman.
Verweerster is in raadkamer niet verschenen.
In raadkamer waren tevens aanwezig: mr. V.G.M. Leferink en mr. B.I. Kraaipoel namens [voormalig bestuurder], voormalig bestuurder van verweerster.
Namens [voormalig bestuurder] is door zijn advocaten aangevoerd dat [voormalig bestuurder] is teruggetreden als bestuurder van verweerster. Hij wenst echter als belanghebbende te worden aangemerkt in deze procedure omdat hij als voormalig bestuurder van verweerster nauw betrokken is bij deze aanvraag van het faillissement. Hij wenst verweer te voeren in deze procedure en is van mening dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is het faillissement van verweerster uit te spreken.
De rechtbank is van oordeel dat [voormalig bestuurder] niet persoonlijk als belanghebbende kan worden aangemerkt, reeds om reden dat artikel 10 Fw niet toepasselijk is. [voormalig bestuurder] komt immers niet in verzet tegen een reeds gewezen vonnis. Overigens is niet aannemelijk gemaakt op welke gronden zou moeten worden aangenomen dat [voormalig bestuurder] zodanig betrokken is bij de onderhavige faillissementsaanvraag dat hem de rol van belanghebbende toekomt, nu [voormalig bestuurder] is terug getreden als bestuurder. De enkele omstandigheid dat hij als voormalig bestuurder mogelijk kan worden aangesproken op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur zoals namens [voormalig bestuurder] is gesteld, is daartoe onvoldoende.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, (hierna: de verordening) bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt. De statutaire zetel is gelegen in Gouda, Nederland. Uit het verhandelde in raadkamer en uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt voorts dat de jaarrekeningen van verweerster in Nederland zijn opgesteld en dat de volledige administratie van verweerster op haar vestiging in Nederland is aangetroffen. Aldus is aannemelijk gemaakt dat het beheer over de belangen van verweerster vanuit Nederland wordt gevoerd.
Niet is gebleken dat in Duitsland eerder een insolventieprocedure is geopend die aan een opening van een hoofprocedure in Nederland in de weg staat. Weliswaar is door de rechtbank in Hamburg kennelijk een voorlopig faillissement uitgesproken (een pre procedure genaamd: ‘insolvenzoffnungsverfahren’), dit heeft echter niet geleid tot het uitspreken van een faillissement van verweerster. De aanvraag daartoe is afgewezen. De genoemde pre-procedure (insolvenzoffnungsverfahren) is geen procedure als bedoeld in artikel 2 sub a van de verordening, nu deze procedure niet is genoemd in bijlage A behorend bij dit artikel.
Op grond van het in raadkamer behandelde is de rechtbank summierlijk gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden welke aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen en van het vorderingsrecht van verzoeker. Het faillissement dient dan ook uitgesproken te worden.

BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart
IMTECH DEUTSCHLAND B.V., voornoemd, in staat van faillissement;
- verstaat dat deze insolventieprocedure een hoofdprocedure is als bedoeld in artikel 3 lid 1
Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. W.J. Roos - van Toor
en stelt aan als curator mr. J.G. Princen
mr. P.J. Peters,
advocaat te Rotterdam;
bepaalt:
- dat de taken die de wet in een faillissement aan de rechtbank opdraagt, met uitzondering van de tegen de faillietverklaring in te stellen rechtsmiddelen, na deze beslissing en de publicatie daarvan, door de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, worden uitgevoerd;
- dat de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, vanaf heden alle taken die de wet aan de rechtbank opdraagt zal vervullen;
- dat door de griffier een afschrift van dit vonnis en de overige op de zaak betrekking hebbende stukken per post aan de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, worden verzonden;
- dat de griffier van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, wordt verzocht de ontvangst van genoemde beschikking en genoemd vonnis en het overnemen van de behandeling van het faillissement schriftelijk te bevestigen aan de griffier van de rechtbank Den Haag;
- dat het faillissement, nadat door de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, daaraan een dossiernummer is toegekend, uitsluitend met dat nummer zal worden aangeduid;
- dat de curator alleen verslag behoeft uit te brengen aan de benoemde rechter-commissaris en dat alle betrokkenen zich vanaf heden uitsluitend zullen richten tot de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, dan wel de benoemde rechter-commissaris;
- dat de rechtbank Den Haag dit vonnis zal publiceren en dat alle verdere publicaties zullen worden verricht door de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam;
- geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Gewezen door mr. W.J. Don, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2017 om 11:00 uur, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Verburg, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene die niet is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak verzet instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van deze rechtbank.