ECLI:NL:RBDHA:2017:2764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor Soedanese asielzoeker na detentie en aanhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van een Soedanese eiser die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning had ingediend. De eiser, geboren in 1993 en afkomstig uit West-Darfur, had op 27 december 2016 een aanvraag ingediend op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag op 13 februari 2017 afgewezen, waarna de eiser op 20 februari 2017 beroep instelde. Tijdens de openbare behandeling op 7 maart 2017 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door een andere gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het verleden in een vluchtelingenkamp in Tsjaad heeft gewoond en dat hij op 2 februari 2016 Tsjaad via Libië heeft verlaten om naar Europa te reizen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De eiser heeft verklaard dat hij in 2015 werd aangehouden door Soedanese autoriteiten in Tsjaad, waar hij werd ondervraagd en gevangen gehouden vanwege vermoedens van rebellenactiviteit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de eiser over zijn aanhouding en detentie niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser geen reëel risico loopt op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bij terugkeer naar Soedan. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3945

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser],eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

Procesverloop

Op 27 december 2016 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend.
Verweerder heeft bij beschikking van 13 februari 2017 afwijzend op de aanvraag beslist.
Tegen dit besluit heeft eiser op 20 februari 2017 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was G.Ahmed aanwezig.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1993 en heeft de Soedanese nationaliteit. Eiser is afkomstig uit West-Darfur heeft vanaf zijn achtste in het vluchtelingkamp [vluchtelingenkamp], in Tsjaad, gewoond. Op 2 februari 2016 heeft eiser Tsjaad via Libië verlaten. In september 2016 is eiser via zee Europa ingereisd.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Op 21 maart 2015 is eiser met zijn vriend [persoon A] van [vluchtelingenkamp] naar de stad Aderah, bij de grens tussen Soedan en Tsjaad, gegaan om te werken. Na een maand en tien dagen zijn zij weer teruggekeerd naar het vluchtelingenkamp [vluchtelingenkamp]. Eiser werd daar bij de controlepost bij de poort Al Bawaba tegengehouden door een gemixte groep agenten uit zowel Soedan als Tsjaad. Omdat eiser geen papieren werd hij aangehouden en ondervraagd. De agenten begrepen namelijk niet hoe eiser zonder papieren kon gaan werken. Omdat [persoon A] wel papieren had kon deze het vluchtelingenkamp in om de vader van eiser te halen. Omdat eiser had verklaard dat hij een maand en tien dagen geleden was weggegaan om te werken en de vader van eiser verklaarde dat zijn zoon ongeveer een maand geleden was weggegaan hebben de agenten eiser in de gevangenis gezet. Daar heeft eiser van 30 april 2015 tot 23 juli 2015 vastgezeten omdat ze vermoedden dat eiser een rebel was, afkomstig van de berg Jabal Marrah. Toen eiser op 23 juli 2015 hout moest verzamelen in de woestijn heeft hij weten te ontsnappen. Eiser heeft toen geld geregeld, is bij een vriend gaan logeren en is vervolgens op 24 juli 2015 Tsjaad ontvlucht.
3. Verweerder heeft met toepassing van het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000 de aanvraag als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas worden door verweerder onderscheiden:
1.
de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser;
2. de aanhouding en arrestatie door de Soedanese autoriteiten in Tsjaad.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht de gestelde aanhouding en daaropvolgende detentie echter niet geloofwaardig. Volgens verweerder is daarom niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden EVRM).
4. Eiser stelt voorop dat veel tegenwerpingen van verweerder onterecht zijn nu deze te wijten zijn aan het feit dat hij niet in zijn voorkeurstaal is gehoord. Weliswaar blijkt uit het nader gehoor dat is aangegeven dat eiser Maseliet mocht spreken maar uit het verslag blijkt ook dat de tolk heeft aangegeven beter Arabisch te kunnen spreken dan Maseliet waarop het gehoor in het Arabisch is gehouden. Uit het gehoor blijkt dat dit tot meerdere onduidelijkheden heeft geleid hetgeen een negatief effect hebben gehad op de beoordeling van zijn asielrelaas. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat de aanhouding en detentie wel degelijk geloofwaardig zijn. Op hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd zal in het navolgende worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat uit het verslag van het nader gehoor niet blijkt dat dit onzorgvuldig is geweest of dat er misverstanden zijn ontstaan tussen eiser en de tolk die zodanig zijn dat verweerder niet meer uit had kunnen gaan van hetgeen in het verslag is opgenomen.
Uit het verslag blijkt dat de aanwezige tolk zowel Arabisch als Maseliet verstaat waarbij is aangetekend dat aan eiser is medegedeeld dat hij Maseliet kan spreken en dat de tolk Arabisch zal spreken nu zij deze taal beter beheerst. Hierbij heeft verweerder ook voorafgaand aan het nader gehoor aangegeven dat eiser dient aan te geven als hij de vragen onvoldoende duidelijk zijn en is geverifieerd of eiser de tolk goed kan begrijpen en verstaan in zowel het Arabisch als het Maseliet, hetgeen eiser heeft bevestigd. Voorts heeft verweerder ook na afloop gevraagd of eiser tevreden was over het gehoor en of hij de tolk goed heeft begrepen en verstaan, hetgeen eiser eveneens heeft bevestigd. Dat het nader gehoor alleen in het Arabisch zou zijn gevoerd vindt geen steun in het dossier. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat ook in de aantekeningen van de gehoormedewerker staat dat eiser ongeveer 75% van het gehoor in het Masaliet heeft gesproken.
5.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat de verklaring van eiser met betrekking tot enkele tegenstrijdigheden niet te herleiden kunnen zijn tot miscommunicatie tussen eiser en de tolk, maar een aanvulling zijn op zijn relaas. Zo heeft eiser pas bij zienswijze het een en ander verklaard over de riem die hij gedragen zou hebben en heeft hij verklaard dat deze riem argwaan gewekt heeft bij de controlepost. Ook hetgeen eiser heeft verklaard ten aanzien van de aanwezigheid van de controlepost heeft verweerder terecht aangemerkt als een tegenstrijdige verklaring die niet te herleiden is tot een miscommunicatie tussen eiser en de tolk.
Onder deze omstandigheden kan de stelling van eiser dat veel tegenwerpingen van verweerder gelegen zijn aan onjuiste weergaven van het hetgeen eiser heeft verklaard door misverstanden met de tolk, niet worden gevolgd.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde aanhouding en detentie van eiser ongeloofwaardig zijn. Daarbij heeft verweerder onder meer van belang kunnen achten dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de controlepost. Zo heeft eiser enerzijds verklaard nooit eerder een controlepost te hebben gezien terwijl eiser anderzijds heeft verklaard dat hij heel vaak heeft gewerkt, daarbij soms met de auto heeft gereisd en dat er maar één hoofdweg was, waaraan dus de betreffende controlepost zich bevond. Het kan dan ook niet anders dan dat eiser de betreffende controlepost eerder geeft gezien. Voorts heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de locatie van de controlepost. Zo heeft eiser eerst verklaard, en getekend, dat de controlepost vlakbij het vluchtelingenkamp lag waar eiser verbleef terwijl eiser later verklaart dat er in het kamp noch vlakbij controle was. Deze tegenstrijdigheid klemt temeer nu de controlepost volgens eiser een vast bouwwerk betrof. Verweerder heeft het verder bevreemdend kunnen achten dat eiser kennelijk wel op de hoogte was van de verplichting om identiteitspapieren mee te nemen, niet wachtte op zijn eigen persoonlijke pas, maar het risico om opgepakt te worden aanvaardde omdat hij nooit eerder problemen zou hebben gehad. Eiser moet de controlepost immers al eerder hebben gepasseerd, zoals hiervoor al is overwogen, en moet zich dus bewust zijn geweest van de risico’s die het reizen zonder papieren met zich meebracht. Dit klemt te meer nu de procedure voor een eigen identiteitspas al was begonnen. Verweerder heeft het ook bevreemdend kunnen achten dat eiser enerzijds stelt dat hij na zijn aanhouding een uur lang zou zijn ondervraagd door drie mannen maar dat hij anderzijds stelt dat ze geen specifieke vragen hebben gesteld maar hem enkel vertelden dat hij de waarheid moest spreken en dat zij hem dan weer zouden laten gaan. Verweerder heeft verder kunnen tegenwerpen dat het vreemd is dat eiser ook niet bij benadering weet te vertellen hoeveel bewakers mee waren op de dag dat hij wist te ontsnappen. Temeer nu eiser wel precies weet hoeveel gevangenen er waren op het moment dat hij wist te ontsnappen. Verweerder heeft het verder bevreemdend kunnen vinden dat eiser in de op zo’n gemakkelijke wijze heeft kunnen ontsnappen aan zijn bewakers. Eiser heeft immers verklaard dat er maar vijf gevangenen waren, er bewakers voor en achter hen liepen en de bewakers ook om hen en de bomen heen stonden die de gevangen moesten omhakken. Dat eiser vervolgens na zijn ontsnapping terug gaat naar zijn familie in het vluchtelingenkamp heeft verweerder eveneens bevreemdend kunnen achten.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen verdragsvluchteling is en dat hij geen reëel risico loopt in Soedan te worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Siderius, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.