ECLI:NL:RBDHA:2017:2732
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Diepenhorst
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag. De eiser, die niet verschenen was, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling had genomen. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
De rechtbank overwoog dat Duitsland op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, en dat dit bevestigd werd door een akkoord van de Duitse autoriteiten met betrekking tot een terugnameverzoek. Eiser had aangevoerd dat hij rechtmatig verblijf had omdat hij betrokken was bij een strafrechtelijk onderzoek naar mensensmokkel, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet onderbouwd was.
Daarnaast werd de beroepsgrond van eiser dat hij in Duitsland een strafblad had en uitgeprocedeerd was, verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen redenen waren om aan te nemen dat de overdracht aan Duitsland in strijd zou zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Diepenhorst, in aanwezigheid van griffier mr. J. Loonstra.