Uitspraak
Alimentatie
Beschikking op het op 5 september 2016 ingekomen verzoek van:
[de man] ,
[de vrouw] ,
Procedure
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief d.d. 9 februari 2106, met bijlagen, van de zijde van de man.
Verzoek en verweer
- primair:de partneralimentatieverplichting van de man met ingang van 26 oktober 2015 is geëindigd;
- de vrouw gehouden is opgave te doen en inzicht te geven in alle inkomsten vanaf de scheidingsdatum en te bepalen dat de man aan de vrouw dient te vergoeden hetgeen hij teveel heeft voldaan;
- subsidiair:dat de partneralimentatie wordt vastgesteld op zodanig bedrag als de rechtbank juist acht en waarbij een termijn wordt bepaald waarop de partneralimentatie van de man jegens de vrouw alsnog beëindigd zal worden.
Feiten
Artikel 2: Partneralimentatie2.1. De man zal met ingang van 1 januari 2011 en zo lang de vrouw geen dienstbetrekking zal hebben gevonden, bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van€ 1.100,- bruto per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan haar zal worden voldaan.2.2. Op het moment dat partijen deze afspraak maken, heeft de vrouw een WW-uitkering welke vervalt per 1 juni 2011. De vrouw heeft nog geen zicht op een dienstbetrekking.(…).
Beoordeling
– partijen zijn acht jaar getrouwd geweest en inmiddels zes jaar gescheiden – in samenhang met de inspanningsverplichting van de vrouw om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en het feit dat de vrouw de afgelopen jaren steeds heeft geweigerd om de man inzage te geven in de wijze waarop zij invulling geeft aan haar inspanningsverplichting en dat zij bovendien inkomsten heeft verzwegen.
partneralimentatie geëindigd met ingang van 26 oktober 2015
Indien het inkomen van de vrouw lager is dan € 1.100,- bruto per maand exclusief vakantiegeld, dan zal de man dit inkomen aanvullen tot een bruto maandinkomen van € 1.100,-. De vakantietoeslag heeft geen invloed op deze regeling. Het uitgangspunt van deze regeling is dat de vrouwmaandelijksminimaal bruto € 1.100,- overhoudt.”In het bijzonder het woord ‘maandelijks’ duidt erop dat partijen niet eenmalige inkomsten voor ogen hebben gehad. Voorts heeft de rechtbank in haar oordeel betrokken dat de man de vrouw blijkens artikel 4, tweede lid, van het echtscheidingsconvenant – in afwijking van de wettelijke regeling van artikel 1: 160 Burgerlijk Wetboek – een periode van één jaar heeft gegund om op proef met een ander te gaan samenwonen zonder dat dit onmiddellijk de consequentie zou hebben dat de alimentatieaanspraak definitief zou komen te vervallen en niet zou kunnen herleven. Nu deze afspraak getuigt van redelijkheid en realistisch inzicht aan de zijde van de man, acht de rechtbank de uitleg die de man thans bepleit met betrekking tot artikel 3 (eigen inkomsten) temeer niet voor de hand liggend. Het primaire verzoek van de man te bepalen dat de partneralimentatieverplichting van de man met ingang van 26 oktober 2015 is geëindigd, wordt daarom afgewezen.
Beslissing
5 januari 2011 met het daaraan aangehechte echtscheidingsconvenant – :