ECLI:NL:RBDHA:2017:2669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
AWB 17/4850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Syrische nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, een meerderjarige alleenstaande man van Syrische nationaliteit, had op 14 januari 2017 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dit is het gevolg van een eerder verzoek om internationale bescherming dat in Duitsland in behandeling was.

Tijdens de zitting op 16 maart 2017, waar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank overweegt dat de claim van Nederland om de eiser terug te nemen door Duitsland is aanvaard, wat betekent dat de asielaanvraag in Duitsland zal worden behandeld volgens de Europese asielrichtlijnen. De eiser heeft aangevoerd dat zijn situatie in Duitsland is verslechterd door de omstandigheden waaronder hij daar is opgevangen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen onderbouwing is voor deze stelling en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de opvangvoorzieningen in Duitsland tekortschieten.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier A.E. Paulus. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/4850
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. A.S. Poelman.

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2017, tegelijk met de behandeling van het verzoek met nr. AWB 17/4851. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Eiser is een meerderjarige alleenstaande man van Syrische nationaliteit. Hij heeft op 14 januari 2017 een asielaanvraag ingediend. Niet in geschil is dat op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan, omdat daar een eerder verzoek om internationale bescherming in behandeling is genomen en dat eiser om die reden aan Duitsland kan worden overgedragen.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij psychiatrisch werd behandeld en dat zijn situatie is verslechterd door de omstandigheden waaronder hij in Duitsland is opgevangen.
4. Nu Duitsland de claim van Nederland om eiser terug te nemen heeft aanvaard, moet ervan worden uitgegaan dat eisers asielaanvraag in Duitsland zal worden behandeld met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen, waaronder de Opvangrichtlijn. Dit houdt in dat hij voor zover nodig aanspraak maakt op medische voorzieningen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit in eisers geval anders zal zijn. Eiser heeft zijn gestelde slechte ervaringen niet onderbouwd en ook overigens is niet gebleken van redenen om aan te nemen dat de opvangvoorzieningen in Duitsland te kort schieten.
5. Voor zover eiser meent dat Duitsland zijn verplichtingen jegens hem onvoldoende naleeft, dient hij hierover in Duitsland te klagen.
6. Het beroep is derhalve ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier, op 16 maart 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.