ECLI:NL:RBDHA:2017:2655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
SGR 17/933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke uitroostering van een voormalig klokkenluider als vlieger door Defensie

Op 20 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een voormalig klokkenluider die door Defensie tijdelijk niet in de roosters als vlieger werd opgenomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Defensie dit besluit rechtmatig had genomen, gezien de zorgen over de vliegveiligheid. De commandant van Vliegbasis Eindhoven had twijfels over de mentale geschiktheid van de man, die sinds 1997 beroepsmilitair was en eerder als F16 piloot had gewerkt. Deze twijfels waren ontstaan na een gesprek op 3 februari 2017 en uitlatingen op sociale media van de man, die als emotioneel en strijdvaardig werden ervaren.

De man had in het verleden melding gemaakt van misstanden binnen Defensie, wat leidde tot een advies van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid. Ondanks zijn bezwaren tegen de tijdelijke uitroostering en de verwijzing naar een vliegerpsycholoog, oordeelde de voorzieningenrechter dat de commandant in redelijkheid had kunnen besluiten om de man niet in te roosteren. De voorzieningenrechter benadrukte dat de veiligheid van de luchtvaart voorop staat en dat de commandant bevoegd was om deze beslissing te nemen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waarmee de beslissing van Defensie werd bekrachtigd.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/933
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 maart 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. B. Damen),
tegen
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. R. van Arkel).

Procesverloop

Bij mondeling besluit van 3 februari 2017, per brief verzonden op 8 februari 2017, (het primaire besluit) heeft verweerder besloten verzoeker tijdelijk niet in te roosteren als vlieger.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2017.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens zijn voor verweerder verschenen [de commandant Vliegbasis Eindhoven] en [Postholder Flight Operation].

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de gevraagde voorziening aanwezig. De voorzieningenrechter zal beoordelen aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en zo nodig een belangenafweging of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
2 Verzoeker is op 6 november 1997 aangesteld als beroepsmilitair. Verzoeker was van 2000 tot medio 2006 werkzaam als F16 piloot. Medio 2006 is verzoeker overgestapt naar onderdeel luchttranssport op vliegbasis Eindhoven waar hij een aanstelling kreeg als kapitein vlieger.
Op 24 oktober 2011 heeft verzoeker een melding ex artikel 126g van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) (vermoede misstanden) gedaan. Op 5 februari 2015 heeft de Onderzoeksraad Integriteit Overheid advies uitgebracht over deze melding. Daarin kwam onder andere naar voren dat verweerder op verschillende punten onjuist gehandeld heeft ten opzicht van verzoeker. Naar aanleiding van het advies van de Onderzoeksraad is een vaststellingsovereenkomst opgemaakt en ondertekend op 24 november 2015. Verzoeker is met terugwerkende kracht bevorderd tot majoor en, na een conversie gevolgd te hebben en zijn overige bevoegdheden opgefrist te hebben, met ingang van 5 december 2016 als vlieger geplaatst bij de Kustwachteenheid, standplaats Schiphol, ressorterend onder 334 squadron op Eindhoven.
Op 25 januari 2017 heeft de commandant Vliegbasis Eindhoven, [de commandant Vliegbasis Eindhoven] (hierna [de commandant Vliegbasis Eindhoven]) met verzoeker een gesprek gevoerd, waarin zij heeft aangegeven dat verzoekers uitingen van boosheid, strijdbaarheid en frustratie haar zorgen baarde.
Naar aanleiding van onder meer nieuwe berichten van verzoeker op sociale media heeft [de commandant Vliegbasis Eindhoven] op 3 februari 2017 weer een gesprek met verzoeker gevoerd. In dit gesprek heeft [de commandant Vliegbasis Eindhoven] gesteld dat verzoeker zich in gesprekken en op sociale media zeer geëmotioneerd en strijdvaardig uitte over de top van Defensie en diverse collega’s. Zij deelde verzoeker mee dat zij zich hierover in verband met de vliegveiligheid zorgen maakte. De sociaal-emotionele druk rond verzoeker zou zijn “mental fitness” te veel kunnen belasten. [De commandant Vliegbasis Eindhoven] heeft medegedeeld dat zij verzoeker voor een week niet zou inroosteren als vlieger en voorgesteld na een week weer met elkaar te spreken.
In de brief van 8 februari 2017 heeft [de commandant Vliegbasis Eindhoven] bevestigd dat verzoeker vanwege bestaande twijfel over de vliegveiligheid voorlopig niet zal worden ingeroosterd als vlieger. [de commandant Vliegbasis Eindhoven] heeft verzoeker verzocht op korte termijn een afspraak te maken met een vliegerarts of vliegerpsycholoog van het Centrum voor Mens en Luchtvaart (CML) en daarna met haar in gesprek te gaan. Tot die tijd zal verzoeker niet ingeroosterd worden als vlieger.
Op 24 februari 2017 heeft opnieuw een gesprek plaats gevonden tussen verzoeker en [de commandant Vliegbasis Eindhoven]. Bij brief van 1 maart 2017 heeft [de commandant Vliegbasis Eindhoven] het gesprek bevestigd en verzoeker een dienstopdracht gegeven om voor 10 maart 2017 een afspraak te maken met een vliegerpsycholoog bij het CML.
Verzoeker heeft meermalen - ook ter zitting - aangegeven niet bereid te zijn een gesprek te voeren met een vliegerpsycholoog van het CML. Verzoeker meent dat er geen enkele reden is te twijfelen aan zijn geschiktheid om te vliegen. Door de gebeurtenissen in het verleden is zijn vertrouwen geschaad in de medische dienst van verweerder.
3 Verzoeker stelt zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat besluit om hem niet in te roosteren onvoldoende is gemotiveerd. Het besluit is uitsluitend gestoeld op een inschatting van zijn geestelijke gesteldheid door een daartoe niet deskundig persoon. Voor de verwijzing naar de vliegerpsycholoog is geen enkele grond. Voorts is verzoeker van mening dat [de commandant Vliegbasis Eindhoven] niet bevoegd is een dergelijk vergaand besluit te nemen. Het besluit is in strijd met de zorgvuldigheid tot stand gekomen nu voorafgaande aan het besluit geen voornemen is geuit en er geen sprake is van een juiste belangenafweging. Verzoeker meent dat er sprake is van detournement de pouvoir. Aan hem wordt een vliegverbod opgelegd omdat hij zich te kritisch uitlaat en in het verleden als klokkenluider misstanden aan de kaak heeft gesteld.
4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat [de commandant Vliegbasis Eindhoven] bevoegd was namens verweerder te besluiten verzoeker tijdelijk niet in te roosteren als vlieger en hem op te dragen een gesprek aan te gaan met de vliegerpsycholoog. [De commandant Vliegbasis Eindhoven] is verantwoordelijk voor de veiligheid en werkzaamheden en het personeel van vliegbasis Eindhoven, waaronder ook de Kustwachteenheid valt. Verweerder is voorts van mening dat [de commandant Vliegbasis Eindhoven] in redelijkheid heeft kunnen besluiten verzoeker tijdelijk niet in te roosteren in verband met de bij haar ontstane twijfel of verzoeker mentaal fit genoeg is zijn taken veilig uit te voeren. Er was voldoende aanleiding van verzoeker te verlangen een afspraak te maken met een vliegerpsycholoog. Er is geen sprake van detournement de pouvoir. Verweerders insteek is verzoeker zo spoedig mogelijk weer te laten vliegen.
5 In artikel 10.1, tweede lid, van de Wet luchtvaart is bepaald dat militaire luchtvaartuigen worden bediend door cockpitpersoneel, dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen inzake theoretische en praktische bekwaamheid en geestelijke en lichamelijke geschiktheid.
Artikel 2.11 van de Wet luchtvaart bepaalt dat het de houder van een bewijs van bevoegdheid of bewijs van gelijkstelling verboden is werkzaamheden, tot het verrichten waarvan dat bewijs de bevoegdheid geeft, te verrichten wanneer de houder daardoor in verband met zijn lichamelijke of geestelijke gesteldheid de veiligheid van het luchtverkeer in gevaar brengt of in gevaar kan brengen.
Artikel 2.12, vijfde lid, van de Wet luchtvaart bepaalt dat het verboden is een lid van het boordpersoneel van wie men weet of redelijkerwijs moet weten, dat deze verkeert in een toestand, als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, of in het eerder of derde lid van dit artikel, werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig te doen verrichten.
Artikel 5, eerste lid, van het Besluit cockpitpersoneel en luchtverkeersdienstverleningspersoneel krijgsmacht bepaalt dat personeel van de krijgsmacht, dat is belast met het bedienen van militaire luchtvaartuigen dan wel het geven van luchtverkeersleiding, voldoet aan de daarvoor bij regeling van Onze Minister van Defensie vastgestelde eisen betreffende de geestelijke en lichamelijke geschiktheid.
Artikel 9, eerste lid, van de Regeling eisen cockpitpersoneel en luchtverkeersdienstverleningspersoneel krijgsmacht bepaalt dat als eisen inzake de geestelijke en lichamelijke geschiktheid van het personeel van de krijgsmacht dat belast is met het bedienen van militaire luchtvaartuigen, dan wel dat is belast met het geven van luchtverkeersdienstverlening, gelden de militaire medische luchtvaarteisen FCL 3 zoals vastgesteld door de Militaire Luchtvaart Autoriteit.
Artikel 3.240 van de Military Aviation Requirements Flight Crew Licensing 3 (MAR FCL 3), bepaalt onder a. dat
An applicant for or holder of a Class 1 medical certificate shall have no established psychological deficiencies (see paragraph 1 of Appendix 18 to Subpart B), which are likely to interfere with the safe exercise of theprivileges of the applicable licence(s). A psychological evaluation may be required by the AMS where it is indicated as part of, or complementary to, a specialist psychiatric or neurological examination (see paragraph 1 of Appendix 18 to Subpart B). (…)
Appendix 18 to subpart B psychological requirements bepaalt het volgende:
1.
Indication. A psychological evaluation should be considered as part of, or complementary to, a specialist psychiatric or neurological examination when the Authority recieves verifiable information from an identifiable source which evokes doubts concerning the mental fitness of personality of a particular individual. Sources for this information can be accidents of incidents, problems in training or proficiency checks, delinquency or knowledge relevant tot he safe exercise of the priviliges of the applicable licences. (…).
6 De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat op grond van het Mandaatbesluit Personele bevoegdheden Defensie 2016 (Stcrt. 25 juli 2016, nr. 38780) de commandant Vliegbasis Eindhoven, [de commandant Vliegbasis Eindhoven], bevoegd is personele besluiten te nemen ten aanzien van personeel dat valt onder de vliegbasis Eindhoven. Niet in geschil is dat verzoekers standplaats Schiphol – Kustwachteenheid valt onder de Vliegbasis Eindhoven, zodat [de commandant Vliegbasis Eindhoven] bevoegd is personele besluiten ten aanzien van verzoeker te nemen.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat [de commandant Vliegbasis Eindhoven], zijnde de commandant Vliegbasis Eindhoven, verantwoordelijk is voor de veiligheid van de werkzaamheden die door het personeel van vliegveld Eindhoven worden uitgevoerd. [De commandant Vliegbasis Eindhoven] beschikt ten aanzien van besluiten voortvloeiende uit deze verantwoordelijkheid over discretionaire bevoegdheid zodat de rechterlijke toets terughoudend is.
De voorzieningenrechter ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten verzoeker tijdelijk niet in te roosteren als vlieger.
De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend. Naar aanleiding van de inhoud en het verloop van het gesprek van 3 februari 2017 in combinatie met verzoekers uitlatingen op sociale media, heeft [de commandant Vliegbasis Eindhoven] in redelijkheid kunnen twijfelen of verzoeker in staat was zijn taken als vlieger veilig uit te voeren.
[De commandant Vliegbasis Eindhoven] heeft daarbij kunnen betrekken dat zij bij verzoeker boosheid, frustratie en strijdbaarheid heeft waargenomen waaruit een sociaal emotionele druk ten aanzien van verzoeker blijkt. Aan het feit dat de Chef-Vlieger van de Kustwachteenheid Schiphol heeft medegedeeld tevreden te zijn over verzoekers presteren, heeft [de commandant Vliegbasis Eindhoven] geen doorslaggevende betekenis hoeven te geven. De voorzieningenrechter erkent dat het niet in het belang is van verzoeker om tegen zijn zin niet te worden ingeroosterd als vlieger, doch [de commandant Vliegbasis Eindhoven] heeft bij afweging van alle betrokken belangen meer belang mogen hechten aan het zeker stellen van de vliegveiligheid.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat [de commandant Vliegbasis Eindhoven] onder deze omstandigheden verzoeker heeft mogen opdragen een gesprek te voeren met een vliegerpsycholoog van het CML. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de zorgvuldigheid gebiedt dat [de commandant Vliegbasis Eindhoven] gelet op de door haar geconstateerde waarnemingen verzoeker verwijst naar een deskundige teneinde antwoord te krijgen op de vraag of verzoeker mentaal fit genoeg is zijn taken veilig uit te voeren. Nu verzoeker aan dit verzoek geen gehoor heeft gegeven, heeft [de commandant Vliegbasis Eindhoven] op goede gronden verzoeker hiertoe een opdracht gegeven.
Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker gelet op het verleden bedenkingen heeft bij de verwijzing naar een vliegerpsycholoog van het CML, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder voldoende tegemoet is gekomen aan het wantrouwen dat bij verzoeker heerst ten opzichte van de medische dienst van Defensie door verzoeker de keuze te geven met welke vliegerpsycholoog hij in gesprek wil.
7 Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.