ECLI:NL:RBDHA:2017:2653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
AWB 16 30476
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van familie- en gezinsleven onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op grond van familie- en gezinsleven. Eiseres, een Roma uit voormalig Joegoslavië, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel het recht op gezinsleven, gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking kwam. Eiseres voerde aan dat haar dochter en haar echtgenoot, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, een positieve verplichting met zich meebrachten voor de Nederlandse staat om haar verblijf toe te staan.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres gewogen en geconcludeerd dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag geen inmenging opleverde in het gezinsleven, omdat eiseres nooit rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de staat bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiseres. De rechtbank heeft ook de stelling van eiseres dat haar dochter zou worden beroofd van haar recht om in de EU te verblijven, verworpen, omdat de vader van het kind in beeld is en zorg draagt voor de opvoeding.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/ 30476
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. H. Toonders.

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 16 juni 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met als doel “familie en gezin op grond van 8 EVRM” afgewezen.
Bij besluit van 8 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 22 februari 2017. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig M. Mars, tolk in de Servo-Kroatische taal, [echtgenoot], de echtgenoot van eiseres, en [neef echtgenoot], zijn neef. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] in Mitrovica in voormalig Joegoslavië en bezit de Servische nationaliteit. Zij is Roma en is in de Balkanoorlog met haar familie naar Italië gevlucht. Daar heeft zij twintig jaar in Italië gewoond. Eiseres verblijft naar haar zeggen sinds 2008 in België en vanaf 2011 in Nederland. Eiseres heeft een minderjarig kind: [dochter], geboren op [geboortedatum] te Aalst (België), en van Nederlandse nationaliteit. [referent] (referent), geboren op [geboortedatum] te Klina (Pristina), is de vader van [dochter] en heeft ook de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft zijn dochter op 29 april 2014 erkend. Eiseres is op 31 maart 2015 met referent getrouwd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor eiseres een verblijfsvergunning heeft gevraagd en zij niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt.
3. Eiseres voert aan dat op verweerder een positieve verplichting rust om haar hier te lande verblijf toe te staan. Deze verplichting vloeit voort uit het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In dit verband is van belang dat haar dochtertje en referent de Nederlandse nationaliteit hebben. Eiseres verblijft inmiddels al enige tijd in Nederland en haar verblijf is getolereerd. Haar dochtertje gaat sinds 25 augustus 2014 naar school. Verder is eiseres mantelzorgster van haar chronisch zieke echtgenoot die, naast ernstige psychische problemen, reumatoïde artritis en ernstige hartklachten heeft. Een noodzakelijke heupoperatie wordt vanwege zijn hartproblemen te riskant geacht. Referent is daardoor volledig arbeidsongeschikt en vrijgesteld van arbeidsverplichtingen. Wanneer eiseres Nederland moet verlaten zal haar dochtertje uit huis geplaatst worden omdat haar vader niet in staat is voor zichzelf, laat staan voor haar te zorgen. Verweerder dient expliciet aandacht te geven aan het belang van haar kind. Er is sprake van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen in Servië, Italië of België. Het is van algemene bekendheid dat Roma slecht behandeld worden in Servië, terwijl zij in Italië als Roma geen recht heeft op een verblijfsvergunning. Als haar dochter met eiseres mee moet naar Servië wordt zij tevens beroofd van haar recht om in de EU te verblijven. Verder spreekt haar dochter alleen Nederlands. Verblijf met referent in Italië en België is evenmin een optie, omdat referent een bijstandsuitkering krijgt. Volgens het EU-recht zal hij pas na vijf jaar aanspraak kunnen maken op een dergelijke uitkering in België of Italië zonder dat dit consequenties heeft voor zijn verblijfsrecht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
5. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nr. 50435/99 (JV 2006/90) en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527), volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een "fair balance" moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
6. De rechter moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in dit geval sprake is van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven, maar dat afwijzing van de aanvraag geen inmenging oplevert nu eiseres nooit heeft beschikt over een verblijfsvergunning en verweerder nooit heeft ingestemd met het verblijf van eiseres. Bij het stichten van een gezin in Nederland wist eiseres, althans had zij redelijkerwijs kunnen weten, dat haar verblijf in Nederland niet rechtmatig was. Dat zij toch een gezin is gestart, is een eigen keuze, waarvan de gevolgen voor haar rekening komen. Dit weegt in het nadeel van eiseres mee. Ook weegt in het nadeel van eiseres mee dat referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende financiële middelen beschikt om in zijn levensonderhoud en dat van hun gezamenlijk kind te voorzien. Referent ontvangt een uitkering volgens de Participatiewet en is weliswaar tijdelijk ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling, maar niet definitief. Verder is er geen sprake van een objectieve of een subjectieve belemmering om het gezinsleven in of vanuit Servië, Italië of België uit te oefenen. Referent bezit de Nederlandse nationaliteit en was daarvoor sinds 9 juli 1991 in het bezit van een asielvergunning op grond van het categoriaal beleid dat gold voor zijn land van herkomst. De situatie in het land van herkomst van referent is echter dusdanig gewijzigd dat er thans geen categoriaal beleid meer wordt gevoerd. Eiseres heeft verder een op 4 december 2013 afgegeven Servisch paspoort, heeft twintig jaar in Italië gewoond en haar echtgenoot daar leren kennen. [dochter] is in Aalst (België) geboren, waar eiseres in 2008 vanuit Italië naartoe is gegaan en verbleven heeft bij de in Aalst wonende oudste zoon van referent. Niet is aangetoond dat het onmogelijk is om terug te keren naar Italië of Servië. Ook is niet geprobeerd in België verblijf te krijgen. Dat referent en [dochter] de Nederlandse nationaliteit hebben is een belangrijke wegingsfactor in de belangenafweging, maar deze factor is niet doorslaggevend. [dochter] is weliswaar enigszins geworteld in Nederland, maar jong genoeg om in een ander land met eiseres een toekomst op te bouwen. Uit de verklaring van de OBS J.H. van Dale te Sluis blijkt weliswaar dat [dochter] op praktisch alle ontwikkelingsgebieden achterstand heeft, maar ook dat er sinds haar inschrijving op school een goede groei valt waar te nemen. Dat referent ziek is en zorg nodig heeft, maakt het vorenstaande niet anders omdat niet is aangetoond dat referent gebonden is aan Nederland voor het ontvangen van zorg of voor behandeling van zijn medische klachten. De mantelzorg die eiseres referent biedt kan zij ook in Servië, Italië of België bieden. De omstandigheid dat referent in een ander land mogelijk geen uitkering krijgt betekent niet dat eiseres daarom verblijf in Nederland moet worden toegestaan. Verweerder komt tot de slotsom dat het belang van de Staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiseres.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder inzichtelijk alle door eiseres aangevoerde belangen bij de besluitvorming betrokken en gewogen. Dat de weging van de belangen anders uitvalt dan eiseres wenst, maakt niet dat geen sprake is van een “fair balance”. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet gebleken is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in of vanuit Servië, Italië of België uit te oefenen.
9. De stelling van eiseres, dat [dochter] wordt beroofd van haar recht om in de EU te verblijven wanneer zij met eiseres mee moet naar Servië, vat de rechtbank op als een beroep op het arrest Ruiz Zambrano van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 10 oktober 2011 (ECLI:NL:XX:BP9130) en op de prejudiciële vragen die door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn gesteld in zijn uitspraak van 16 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:665).
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest Ruiz Zambrano. Immers in de onderhavige zaak is de vader van [dochter] in beeld. Hij woont samen met [dochter] en draagt financieel bij aan haar verzorging. De stelling van eiseres dat [dochter] bij haar vertrek uit Nederland uit huis geplaatst zal worden, omdat haar vader vanwege zijn medische problemen niet voor haar kan zorgen is onvoldoende onderbouwd met de in beroep overgelegde - ongedateerde - verklaring van Porthos Sluis en Intervence en daarom speculatief. Er is immers niet gebleken dat referent, al dan niet met behulp van familie, vrienden of bestaande instellingen op het gebied van kinderopvang, niet voor [dochter] kan zorgen. Het beroep op het arrest Ruiz Zambrano treft dan ook geen doel.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de behandeling van dit beroep aan te houden teneinde het antwoord van het HvJ EU af te wachten op de prejudiciële vragen van de CRvB, omdat de CRvB geen vragen heeft gesteld over het arrest Ruiz Zambrano in een situatie als hier voorligt. De beroepsgrond faalt.
11. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.