ECLI:NL:RBDHA:2017:2627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
AWB 16/26963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Hazara uit Afghanistan en de beoordeling van de geloofwaardigheid door de rechtbank

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Hazara, afkomstig uit Afghanistan. De eiser, geboren in 1999, had een asielaanvraag ingediend, maar zijn aanvraag was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom het asielrelaas van de eiser ongeloofwaardig was. De rechtbank wees erop dat de staatssecretaris niet voldoende rekening had gehouden met de leeftijd van de eiser toen hij begon met zijn illegale werkzaamheden en de tijd die sindsdien was verstreken. De eiser had verklaard dat hij als koerier werkte voor alcoholische dranken en niet-islamitische literatuur, en dat hij problemen had ondervonden door deze werkzaamheden. De rechtbank vond dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de eiser bij terugkeer naar Afghanistan, vanwege zijn etniciteit als Hazara, niet in een kwetsbare positie zou verkeren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/26963
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 februari 2017 in de zaak tussen
[de man],
geboren op [geboortedatum] 1999, van Afghaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Izaks).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 21 november 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig G. de Vries, tolk in de taal Dari. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is minderjarig en heeft op 12 januari 2016 in Nederland een asielaanvraag ingediend waaraan hij het volgende asielrelaas ten grondslag heeft gelegd. Eiser is geboren in Afghanistan en heeft de Afghaanse nationaliteit. Eiser behoort tot de Hazara bevolkingsgroep en was voor zijn vertrek woonachtig in [woonplaats] . Vanaf zijn negende jaar heeft eiser als koerier voor [de persoon] gewerkt en zwarte plastic zakken afgeleverd aan winkels en personen. Na anderhalf jaar merkte eiser dat in deze zakken alcohol zat. Eiser heeft [de persoon] hierop aangesproken, maar omdat hij geen alternatief had, is eiser dit werk blijven verrichten. Op een gegeven moment heeft eiser aan zijn [neef] in [plaats 1] verteld dat hij alcohol vervoert. [neef] heeft toen aan eiser verteld dat hij ook alcoholische dranken naar de regio van eiser toestuurt. Eiser heeft desgevraagd drie keer een zending van [neef] ontvangen en doorverkocht. Het geld dat eiser hiervoor kreeg, mocht hij houden. Toen eiser een jaar later opnieuw naar [plaats 1] ging, is hij gaan samenwerken met zijn oom. Eiser vervoerde voor zijn oom boeken en tijdschriften. Zijn oom heeft later desgevraagd verteld dat het niet-islamitische literatuur betrof. Vanwege zijn werkzaamheden als koerier van zowel drank als niet-islamitische literatuur heeft eiser problemen ondervonden. In de woning van zowel [neef] als eiser hebben invallen van de politie plaatsgevonden waarbij flessen drank zijn gevonden. [de persoon] heeft vervolgens vernomen dat er boze dorpsgenoten zijn die zich hebben beklaagd bij de Mullah, omdat zij [neef] zelf willen bestraffen. De Mullah heeft toen aangegeven dat de dorpsgenoten [neef] en eiser zelf konden berechten en dat als de Mullah eiser in handen zou krijgen, hij zelf eiser zou berechten, veroordelen en bestraffen. Eiser is enkele dagen later met behulp van geld van [de persoon] weggegaan uit Afghanistan.
2.1
Verweerder heeft de volgende relevante elementen onderscheiden:
a. de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
b. de werkzaamheden van eiser als koerier voor alcoholische dranken en niet-islamitische literatuur en de problemen als gevolg van deze werkzaamheden;
c. de verklaringen van eiser dat hij de islam niet praktiseert en zichzelf als niet-gelovige beschouwd.
2.2
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw 2000.
Element a. en c. worden geloofwaardig geacht. Ten aanzien van element b. stelt verweerder zich op het standpunt dat dit element niet geloofwaardig is.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte element b. ongeloofwaardig heeft geacht. Van eiser mag, anders dan verweerder stelt, niet worden verwacht dat hij documenten overlegt omtrent zijn werkzaamheden als drankbezorger, omdat deze er niet zijn. Eiser heeft de werkzaamheden immers niet op basis van een overeenkomst verricht. Eiser betoogt dat hij middels gedetailleerde en coherente verklaringen zijn werkzaamheden wel aannemelijk heeft gemaakt. Eiser voert verder aan dat hij pas negen jaar oud was toen hij begon met zijn activiteiten voor [neef] . Zijn baas had hem duidelijk gemaakt dat hij de zakken enkel moest bezorgen en dat hij daar niet in mocht kijken. Het ging eiser om het geld wat hij met de werkzaamheden verdiende. In het begin wist niemand dat er alcohol in zat, maar toen iemand dat later ontdekt had, wilde eiser nagaan of het ook in zijn geval om alcohol ging. Dat is de reden dat eiser pas later heeft gekeken. Eiser kan een heel klein beetje lezen. Dat hij de namen van de tijdschriften, die met grote letters staan geschreven, kon lezen is dan ook niet vreemd. Ook is het niet vreemd dat eiser niet veel kan verklaren over de mensen aan wie hij niet-islamitische literatuur bezorgde. Mensen die in Afghanistan drank dan wel niet-islamitische literatuur laten bezorgen doen dat niet onder hun eigen naam dan wel op hun eigen adres. Ten onrechte wordt tegengeworpen dat eiser niet weet hoe de politie op de hoogte is gekomen van de handel van zijn [neef] . Aan eiser werd immers naar zijn vermoedens gevraagd en dat die vaag zouden zijn, kan hem niet worden tegengeworpen.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat eiser zijn asielrelaas niet met stukken heeft gestaafd. Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 april 2016, onder andere de uitspraak met nummer ECLI:NL:RVS:2016:890, komt verweerder ten aanzien van de beoordeling van niet met bewijs gestaafde verklaringen beslissingsruimte toe. Als verweerder op aspecten van een besluit beslissingsruimte heeft, zal de bestuursrechter enigszins terughoudend moeten toetsen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas ongeloofwaardig is, zij het dat de bestuursrechter ook in dat geval de zorgvuldigheid en motivering van de besluitvorming van verweerder waarbij hij die beslissingsruimte gebruikt, moet toetsen.
4.2
Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat hij, anders dan in het bestreden besluit staat vermeld, niet langer tegenwerpt dat eiser in het eerste gehoor niets heeft verklaard over zijn illegale werkzaamheden als koerier van alcoholische drank.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat element b. ongeloofwaardig is. Allereerst merkt de rechtbank op dat verweerder, anders dan eiser stelt, niet verlangt dat hij documenten overlegt van zijn werkzaamheden. Verweerder heeft zich immers op het standpunt gesteld dat eiser geen documenten heeft overgelegd van zijn werkzaamheden en dat hij daarom door middel van verklaringen zijn werkzaamheden aannemelijk moet maken.
5.2
Verweerder heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over het moment waarop hij ontdekte dat hij alcohol aan het vervoeren was. Tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij hier na één jaar achter kwam, terwijl hij tijdens het aanvullend gehoor heeft verklaard dat hij hier na anderhalf jaar pas achter kwam. Daarnaast vindt verweerder het vreemd dat eiser pas na één jaar respectievelijk anderhalf jaar heeft ontdekt dat hij alcohol aan het vervoeren was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het innemen van deze beide standpunten onvoldoende rekening gehouden met de leeftijd waarop eiser is begonnen met de illegale werkzaamheden en de tijd die is verstreken tussen het moment dat hij erachter kwam dat hij alcohol aan het bezorgen was en het moment van zijn asielaanvraag. Eiser was negen jaar toen hij begon met zijn werkzaamheden en was ten tijde van zijn asielaanvraag zestien jaar. Er was ten tijde van de asielaanvraag dan ook zeven jaar verstreken sinds de aanvang van de gestelde en door verweerder betwiste werkzaamheden. Voorts gaat het in eisers verklaringen om een verschil van maanden en niet een verschil van jaren zodat verweerder ten onrechte heeft nagelaten nader te motiveren waarom het vreemd is dat eiser pas na een jaar dan wel na anderhalf jaar erachter is gekomen dat hij alcohol aan het vervoeren was. Daarbij merkt de rechtbank bovendien op dat eiser ook ter zitting heeft aangegeven dat hij steeds een schatting heeft gemaakt en dat hij het niet precies meer weet. Eiser deed het werk voor het geld zodat hij zijn familie, nadat zijn vader hen had verlaten, financieel kon ondersteunen en heeft om die reden niet eerder gekeken wat hij nu precies aan het vervoeren was.
5.3
Verder heeft verweerder niet zonder nadere motivering aan eiser mogen tegenwerpen dat hij de namen van de illegale tijdschriften kan benoemen terwijl hij ook heeft verklaard dat hij analfabeet is en maar een heel klein beetje kan lezen en schrijven. De rechtbank stelt vast dat eiser inderdaad heeft verklaard dat hij een beetje kan lezen en schrijven. Dat hij de namen van een aantal illegale tijdschriften heeft kunnen benoemen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als tegenstrijdigheid nu dit juist strookt met eisers verklaring dat hij een beetje kan lezen en schrijven. Verweerder heeft verder aan eiser tegengeworpen dat hij niet kon aangeven bij welke winkels hij zijn goederen bezorgde. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting erkend dat aan eiser ook niet is gevraagd bij welke winkels eiser zijn goederen moest bezorgen. Gelet hierop heeft verweerder dan ook onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom het vreemd is dat eiser niet heeft kunnen zeggen bij welke winkels hij goederen heeft bezorgd.
5.4
Ten derde heeft verweerder onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom het ongeloofwaardig is dat eiser niet veel kan verklaren over de mensen aan wie hij niet-islamitische literatuur bezorgde. Eiser heeft tijdens het nader gehoor (pagina 10) en het aanvullend gehoor (pagina 11) uitgebreid en gedetailleerd verklaard over de wijze waarop hij niet-islamitische literatuur bezorgde en aan welke mensen. Eiser heeft ook verklaard dat hij niet wist aan welke mensen hij de boeken en tijdschriften bezorgde en dat hij wel eens om namen heeft gevraagd, maar dat de mensen bij wie hij bezorgde hun naam niet wensten te geven. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat het gaat om illegale literatuur en dat eiser steeds bij verschillende mensen moest bezorgen. Eiser heeft de literatuur nooit bij mensen thuis bezorgd. Hij sprak steeds op verschillende plaatsen af. Soms moest hij boeken bezorgen bij iemand in de bazaar, soms moest hij naar [plaats 2] , maar het kwam ook voor dat de boeken in ontvangst werden genomen net buiten het dorp en soms werd er op een rustige plek afgesproken. Ook was eiser slechts een zogenoemde loopjongen. Als iemand al de namen wist van de mensen aan wie eiser moest bezorgen, dan was het eerder degene van wie eiser de opdracht kreeg, in dit geval zijn oom.
5.5
Verweerder heeft evenmin aan eiser mogen tegenwerpen dat hij niet weet hoe de politie op de hoogte is gekomen van de handel van zijn [neef] . Eiser heeft tijdens het aanvullend gehoor (pagina 11) verklaard dat hij niet precies weet hoe de mensen erachter zijn gekomen dat hij illegale werkzaamheden verrichte, maar dat het kan zijn dat de broer die voor zijn oom werkte iets heeft meegekregen. Op doorvragen van verweerder geeft eiser vervolgens een aantal mogelijke verklaringen. Gelet op de aard van de werkzaamheden, het feit dat deze werkzaamheden in het geheim plaatsvonden en de verklaringen van eiser dat hij niet precies en zeker weet hoe de politie op de hoogte is geraakt, heeft verweerder eiser ten onrechte tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de wijze waarop de politie op de hoogte is gekomen van de handel van zijn neef. Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van tegenstrijdige verklaringen en heeft eiser desgevraagd meegedeeld welke mogelijke verklaringen er zijn voor de ontdekking van de illegale handel door de politie, waarbij eiser expliciet heeft meegedeeld dat hij niet zeker is over de daadwerkelijke toedracht en oorzaak van de ontdekking.
5.6
Verweerder heeft zich tot slot zonder nadere motivering en gelet op de verklaringen van eiser zich niet op het standpunt kunnen stellen dat het vreemd is dat het broertje van eiser niet verdacht werd. Eiser was immers degene die veel omging met zijn [neef] en eiser was ook de oudste van het gezin.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank, enigszins terughoudend toetsend, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is.
7. Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij geïnteresseerd is in het christendom en dat verweerder hier nader onderzoek naar had moeten doen overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij nog niet is bekeerd tot het christendom, maar dat hij hier wel interesse in heeft en dat hij een bijbelstudie volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit te summier om op grond hiervan te oordelen dat eiser bij terugkeer gegronde vrees loopt voor vervolging dan wel voor een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dat eiser interesse heeft in het christendom maakt immers nog niet dat eiser een echte christen is en daardoor mogelijk te vrezen heeft voor problemen in zijn land van herkomst.
Positie van Hazara’s in Afghanistan
8.1
In beroep voert eiser verder aan dat de veiligheidssituatie voor met name Hazara’s in Afghanistan verder is verslechterd en dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een onmenselijke behandeling staat te wachten. Hij verwijst hiervoor onder andere naar het recente algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van november 2016 van de minister van Buitenlandse Zaken en naar een document van Vluchtelingenwerk Nederland over de positie van Hazara’s van 22 november 2016. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij weliswaar nog nooit problemen heeft gehad vanwege het behoren tot deze bevolkingsgroep, maar dat dat anders is als hij gaat reizen. Bij terugkeer zal eiser dan ook in strijd met artikel 3 van het EVRM worden behandeld.
8.2
De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens het landgebonden beleid ten aanzien van Afghanistan, neergelegd in paragraaf C7/2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, voor zover van toepassing, merkt verweerder vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een etnische minderheid behoren aan als risicogroep en kwetsbare minderheidsgroep.
8.3
Volgens de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2731, heeft verweerder ter zitting bij de Afdeling het beleid over religieuze en etnische kwetsbare minderheidsgroepen in Afghanistan nader toegelicht. Verweerder heeft daarbij voorop gesteld dat de etnische samenstelling van de Afghaanse bevolking sterk verschilt per provincie en district. Leefgebieden van minderheden overschrijden vaak provincie- en districtsgrenzen, zodat het begrip ‘gebied’ in voormeld beleid dan ook niet aan de hand van vaste provincie- of districtsgrenzen kan worden gedefinieerd. Volgens verweerder bekijkt hij de grotere leefomgeving van de etnische groep en beziet hij aan de hand van de feitelijke situatie of die groep binnen die leefomgeving in een kwetsbare positie verkeert doordat zij door een andere groep negatief wordt bejegend. Indien in een bepaald gebied een etnische groep niet duidelijk in de minderheid is ten opzichte van andere daar aanwezige etnische groepen, maakt verweerder een beoordeling van de positie van de groep waartoe de vreemdeling behoort en beziet hij of die groep, wegens de etniciteit van de groep, kwetsbaar is. Volgens verweerder gaat het bij het aanwijzen van een kwetsbare minderheidsgroep in de zin van voormeld beleid dan ook niet slechts om de kwantitatieve etnische en religieuze samenstelling van de bevolking in een bepaald gebied, maar ook om de vraag of de groep feitelijk kwetsbaar is doordat zij door een andere groep in de desbetreffende leefomgeving negatief wordt bejegend. De Afdeling volgt verweerder in de uitspraak van 20 oktober 2016 in deze uitleg, nu deze er rekening mee houdt dat de samenstelling van de Afghaanse bevolking per provincie en district verschilt en die uitleg de feitelijke positie van een etnische groep in aanmerking neemt.
8.4
Verweerder heeft zich in het voornemen op het standpunt gesteld dat de Hazara bevolkingsgroep geen minderheid vormt in het gebied waar eiser vandaan komt zodat geen sprake is van een risicogroep dan wel een kwetsbare minderheidsgroep. Daarnaast is uit de verklaringen van eiser niet naar voren gekomen dat hij op grond van het zijn van Hazara problemen heeft ondervonden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de Hazara bevolkingsgroep nét de meerderheid vormt. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 22 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:5084) is de rechtbank van oordeel dat verweerder, gelet op het toetsingskader neergelegd in de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling, hiermee niet kon volstaan. De rechtbank overweegt allereerst dat het feit dat eiser in het verleden geen problemen heeft ondervonden, niet automatisch met zich brengt dat hij ook in de toekomst niet te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank toetst in asielzaken ook ex-nunc. Alhoewel de bevolkingsgroep in Ghazni voor 49% bestaat uit Pashtun en voor 46% uit Hazara en de Hazara bevolkingsgroep dus niet duidelijk de minderheid vormt, volgt uit de uitspraak van de Afdeling immers dat verweerder diende te bezien, in het licht van hetgeen eiser heeft aangevoerd, of hij zich vanwege het zijn van Hazara in zijn herkomstgebied feitelijk in een kwetsbare positie bevindt, ook indien de Hazara’s in het herkomstgebied van eiser niet duidelijk in de minderheid zijn. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat uit het rapport van ACCORD van 2 september 2016, waarnaar (op pagina 81) in het ambtsbericht van november 2016 wordt verwezen, blijkt dat het in gebieden met een niet-homogene bevolkingssamenstelling, zoals in [woonplaats] (waar eiser vandaan komt) waar veel Hazara en Pashtun wonen, voor Hazara minder veilig is dan in de delen waar zij de minderheid vormen. Vooral de wegen tussen [plaats 1] en [woonplaats] zijn zeer gevaarlijk voor Hazara. Voorts blijkt uit het ambtsbericht van november 2016 (pagina 66) dat in de verslagperiode (augustus 2014 tot en met oktober 2016) het aantal ontvoeringen en aanslagen gericht tegen sjiieten, vooral sjiitische Hazara’s - de groep waartoe ook eiser behoort - is gestegen. In het ambtsbericht staat ook dat de Afghaanse overheid de aanslagen scherp veroordeelde, maar redelijk machteloos staat tegenover het geweld. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan vanwege het behoren tot de Hazara-bevolkingsgroep zich niet in een kwetsbare positie zal bevinden.
9. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet, gelet op de aard van de gebreken, geen aanleiding voor finale geschillenbeslechting. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking meer.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,- (zegge: negenhonderdnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.S. Abbing, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: SA
D: B
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.