3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Ten aanzien van feit 1
Op 25 september 2016 tussen 05.00 en 05.20 uur fietste [slachtoffer] (verder: aangever) over de [adres] te Noordwijk. Hij werd door drie onbekende jongens gedwongen om te stoppen. Hij besloot te stoppen en een blonde blanke jongen (verder: jongen 1) zei tegen hem dat hij zijn legitimatie moest tonen. Aangever deed dit niet.
Jongen 1 stond op dat moment voor de fiets van aangever en de andere twee jongens stonden aan de zijkant, maar wel binnen een meter afstand. Aangever gaf herhaaldelijk aan dat hij verder wilde fietsen, maar dat werd hem fysiek onmogelijk gemaakt. Jongen 1 pakte het stuur van zijn fiets vast en jongen 2 zijn armen. Wederom werd er gezegd dat hij zijn legitimatie moest laten zien.
Tijdens het fysieke contact met jongen 1 en 2 en de strubbeling die ontstond, was er een moment dat jongen 2 ineens met de portemonnee van aangever in zijn handen stond. In deze zwart leren portemonnee zaten pasjes en de 2 gehoorapparaatjes van aangever.
Aangever pakte zijn mobiele telefoon en dreigde om de politie te gaan bellen. Jongen 1 griste vervolgens de telefoon uit de handen van aangever en rende ermee weg. Aangever rende achter jongen 1 aan omdat hij zijn telefoon terug wilde hebben. Die kreeg hij terug. Aangever liep vervolgens terug naar zijn fiets. Die stond op slot en de fietssleutel was weggenomen. Aangever heeft zijn portemonnee terug, maar zijn gehoorapparaatjes waren eruit gevallen en beschadigd. Aangever is naar discotheek “Home” gelopen en heeft aldaar de politie kunnen bellen.
De verdachte heeft bij de politieen ter terechtzittingverklaard dat hij degene was die aangever tot stoppen heeft gedwongen door voor zijn fiets te gaan staan en hem om zijn legitimatie te vragen. Medeverdachten [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2] ) stonden erbij.
Er was hem een tientje beloofd als hij iemand van zijn fiets zou duwen, maar dat vond hij te ver gaan. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij de telefoon van de aangever uit zijn handen heeft getrokken en ermee is weggerend. Hij heeft aangegeven dat hij op deze wijze wilde voorkomen dat aangever 112 zou bellen. De woorden ‘telefoon weg, telefoon weg. Uitklikken en in je broekzak doen’waren ook bedoeld om dit te voorkomen.
Ten aanzien van de portemonnee heeft de verdachte verklaard dat deze op de grond is gevallen toen medeverdachte [medeverdachte 1] aangever een duw gaf. Hij keek in de portemonnee op zoek naar het legitimatiebewijs van aangever en heeft de portemonnee vervolgens naar aangever gegooid.
De verdachte heeft ten slotte verklaard dat hij de fiets van aangever op slot heeft gezet en vervolgens de fietssleutel heeft weggemaakt. Hij was die nacht onder invloed van alcohol.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte aangever tot stoppen heeft gedwongen en om zijn legitimatie heeft gevraagd. [medeverdachte 2] had de verdachte een tientje beloofd als hij iemand zou aanspreken. Hij en [medeverdachte 2] liepen ook naar aangever toe. [medeverdachte 2] was aan het filmen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij aangever een duw heeft gegeven, maar dat de verdachte de telefoon van aangever uit zijn handen heeft getrokken en ook de portemonnee heeft gepakt.
De telefoon is gepakt omdat aangever wilde bellen en ze bang waren dat hij 112 zou bellen. Nadat de verdachte ermee is weggerend en aangever achter hem aan is gerend, heeft aangever de telefoon teruggekregen. Ook de portemonnee is teruggegaan naar aangever.
De raadsman heeft betoogd dat bij de verdachte de opzet ontbrak om, al dan niet samen met een ander of anderen, een portemonnee en een mobiele telefoon weg te nemen.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de mobiele telefoon van aangever uit zijn handen heeft getrokken en ermee is weggerend, omdat hij wilde voorkomen dat aangever 112 zou bellen. Door deze wegnemingshandeling heeft de verdachte de mobiele telefoon aan de feitelijke heerschappij van aangever onttrokken en er zelf als heer en meester over beschikt. Er is dan ook sprake van een voltooide wegnemingshandeling en een wederrechtelijke toe-eigening van de mobiele telefoon van aangever. Of de verdachte al dan niet in een paniekreactie de telefoon wegnam, vooraf niet de intentie had de telefoon weg te nemen en de telefoon slechts korte tijd onder zich heeft gehad, maakt dit niet anders. Daar komt nog bij dat aangever achter de verdachte aan moesten rennen en zodoende zelf moest bewerkstelligen om zijn telefoon weer terug te krijgen. De diefstal van de telefoon kan daarom bewezen worden verklaard.
Ook de portemonnee is van aangever afgepakt en op dat moment kon aangever niet vrijelijk over zijn portemonnee beschikken en was de verdachte degene die als heer en meester over deze portemonnee beschikte. Daarmee is sprake van een voltooide wegnemingshandeling en een wederrechtelijke toe-eigening. Ook hier doen daaraan de intentie vooraf en het korte tijdsbestek niet af. De diefstal van de portemonnee kan derhalve ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er geweld tegen aangever is gebruikt en/of hij met geweld is bedreigd alsook of de verdachte samen met een ander of anderen deze diefstallen heeft gepleegd.Uit voornoemde bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat de verdachte voor de fiets van aangever is gaan staan en hem aldus tot stoppen heeft gedwongen, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn hierbij komen staan, vervolgens is aangever bij zijn armen gepakt en is het stuur van de fiets vastgepakt. Ook is aangever meermalen geduwd en is hij zelfs met de dood bedreigd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de diefstal is voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld.
Tevens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte dit feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd.
Van medeplegen is volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad sprake indien de verdachte aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke intellectuele of materiële bijdrage heeft geleverd. Daarbij is niet doorslaggevend dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder is geweest en is het niet vereist dat hij alle handelingen van het strafbare feit ook zelf heeft verricht.
De verdachte heeft verklaard dat hij aangever tot stoppen heeft gedwongen en hem om zijn legitimatie heeft gevraagd, terwijl medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] erbij stonden.
Ook heeft hij de telefoon van de aangever uit zijn handen getrokken en is hij ermee weggerend en heeft hij, nadat de portemonnee van aangever op de grond lag nadat medeverdachte [medeverdachte 1] aangever een duw gaf, deze opgepakt en in de portemonnee gekeken, omdat hij op zoek was naar het legitimatiebewijs van aangever, en heeft de portemonnee vervolgens naar aangever gegooid.
Gelet op voornoemde handelingen is de rechtbank van oordeel dat de totstandkoming van de diefstal van de mobiele telefoon en de portemonnee het resultaat is van een samenwerking waaraan de verdachte een zodanig wezenlijke bijdrage heeft geleverd dat er sprake is van medeplegen. Overigens blijkt ook uit de beschrijving van de woorden die de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] hebben gebruikt om aangever te bedreigen, zoals opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt naar aanleiding van het filmpje dat medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gemaakt, dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit samen met anderen heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
2 maart 2017;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d. 6 oktober 2016,
opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016267965-1, inhoudende de
verklaring van [slachtoffer] (p. 49-53).
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit alleen heeft begaan.
De rechtbank overweegt hierbij dat uit het dossier niet is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 1] enige rol heeft gespeeld bij het op slot zetten van de fiets van aangever [slachtoffer] en het wegmaken van de fietssleutel.