Op 14 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, [verzoeker] en [verzoekster], en verweerder, het bestuur van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening die door verzoekers was ingediend na een besluit van verweerder op 19 januari 2017, waarin het verstrekken van dagkaarten voor het openbaar vervoer voor een bezoek aan de rechtbank werd geweigerd. Verzoekers maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen tegelijkertijd om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft echter zijn primaire beslissing herroepen en bevestigd dat de dagkaarten alsnog vergoed zouden worden voor de zitting op 20 januari 2017.
Nadat verweerder aan het bezwaar van verzoekers tegemoet was gekomen, trokken verzoekers hun verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroegen de voorzieningenrechter om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de voorzieningenrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoek is tegemoetgekomen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat aan de voorwaarden voor een proceskostenveroordeling was voldaan en stelde de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,-. De rechtbank heeft verweerder dan ook veroordeeld in de door verzoekers gemaakte proceskosten tot dit bedrag. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 maart 2017, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.