Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser], eiser,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Op 12 januari 2012 heeft eiser opnieuw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat zijn broer [broer] inmiddels ook problemen heeft gekregen met dezelfde leden van de Al Sadr militie en dat eiser door hen daar mede verantwoordelijk voor wordt gehouden. Ter onderbouwing van zijn verklaringen heeft eiser kopieën overgelegd van een arrestatiebevel en van een vogelvrijverklaring, beide gericht tegen eiser en zijn broer. Bij besluit van 31 januari 2012 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tevens is eiser een inreisverbod opgelegd. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 19 april 2012 (Awb 12/3358) het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Op 8 oktober 2014 heeft eiser een volgende aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 16 oktober 2014 is een besluitmoratorium ingesteld voor asielaanvragen van personen onder meer afkomstig uit de provincie Bagdad. De beslistermijn voor eisers asielaanvraag is dientengevolge verlengd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), zoals deze bepaling luidde vóór 20 juli 2015. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de door eiser overgelegde originelen van de in de eerdere procedure overlegde documenten het eerdere, ongeloofwaardig bevonden relaas niet alsnog aannemelijk maken. Daarbij valt volgens verweerder niet in te zien dat eiser de originele documenten niet eerder had kunnen overleggen. Eiser heeft immers verklaard dat die op zijn verzoek door zijn familie zijn verstuurd en al sinds februari 2012 bij een vriend in Nederland beschikbaar waren. Dat eiser gezocht zou worden voor medeplichtigheid aan de dood van een clanlid is verder bevreemdend omdat eiser op het moment van het incident niet in Irak was. Daarbij is de informatie hierover afkomstig van eisers moeder, die niet als objectief verifieerbare bron kan worden aangemerkt.
Eisers beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU) inzake Bagdad faalt volgens verweerder. Verweerder verwijst daarbij onder meer naar de uitspraak van de Afdeling 21 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3084).