In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een evenementenbureau en de politie. Het evenementenbureau had de politie aangeklaagd voor het niet betalen van facturen die verband hielden met evenementen die het bureau had georganiseerd voor de centrale ondernemingsraad (COR) van de politie. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V.C. van der Velde, vorderde een bedrag van € 18.920,29, vermeerderd met rente en kosten, omdat zij meende dat de politie nog openstaande facturen had voor de door haar georganiseerde evenementen. De politie, vertegenwoordigd door mr. R. Ketting, betwistte deze vordering en stelde dat zij al te veel had betaald voor de evenementen.
De rechter oordeelde dat het evenementenbureau onvoldoende bewijs had geleverd voor de opdrachten die aan hen waren gegeven. De facturen die het bureau indiende, waren aanzienlijk hoger dan de offertes die de politie had ontvangen. De kantonrechter concludeerde dat de eiseres niet kon aantonen dat de politie opdracht had gegeven voor de hogere bedragen die nu in rekening werden gebracht. Bovendien was er in deze spoedprocedure geen ruimte voor bewijslevering, zoals het horen van getuigen, wat de kans op een succesvolle vordering verder verkleinde. Daarom werd de vordering van het evenementenbureau afgewezen en werd het bureau veroordeeld in de kosten van de procedure.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures, vooral in kort geding, waar de rechter snel moet oordelen op basis van de beschikbare informatie. De beslissing van de kantonrechter is een duidelijke reminder dat zonder voldoende bewijs, vorderingen niet kunnen worden toegewezen.