1.3.Bij besluit van 17 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar ingevolge artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Awb is gericht tegen een niet-appellabel besluit.
2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat in onderhavige kwestie ‘oud recht’ van toepassing is, terwijl de niet ontvankelijkheidsverklaring is gebaseerd op ‘nieuw recht’.
3. Bij besluit van 18 oktober 2016 (wijzigingsbesluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de gebeurtenis die volgens eiser schade heeft veroorzaakt, dateert van voor 1 juli 2013, zodat in onderhavig kwestie oud recht van toepassing is. Gelet hierop is eisers bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Awb. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat een reactie op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 Wbp geen besluit is in de zin van de Awb, zodat het niet mogelijk is bezwaar te maken tegen de brief van 18 april 2016.
4. Het beroep, gericht tegen het besluit van 17 mei 2016, wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 18 oktober 2016.
5. Eiser kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten en stelt zich op het standpunt dat niet de Wpg, maar de Wbp van toepassing is. Volgens eiser zijn de gegevens verstrekt op grond van artikel 8 Wbp. Verder stelt eiser dat zelfs al zou de Wpg van toepassing zijn, dan nog is artikel 49 Wbp leidend voor wat betreft een verzoek om schadevergoeding, omdat de Wpg een dergelijke procedure niet kent. Volgens eiser is de verstrekking van de gegevens onrechtmatig geweest. Dat eiser ten onrechte in verweerders systemen als ‘verdachte’ is opgenomen, is aan de politie toe te rekenen. Eiser heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding van € 5.000,- voor inbreuk op zijn privacy en om een vergoeding van € 20.000,- voor geleden vermogensschade omdat de Belastingdienst vervolgens een boekenonderzoek heeft verricht.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt nader toegelicht. Hierin heeft verweerder de bezwaren van eiser tevens inhoudelijk beoordeeld, alhoewel verweerder zich op het standpunt stelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.