ECLI:NL:RBDHA:2017:2429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
AWB 17/4438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser had op 21 januari 2017 een asielaanvraag ingediend, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser eerder in Duitsland om internationale bescherming had verzocht, welke aanvraag op 25 juni 2015 inhoudelijk was afgewezen. Nederland heeft Duitsland verzocht om de eiser terug te nemen, wat Duitsland heeft geaccepteerd.

Tijdens de zitting op 10 maart 2017 is de eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens de zaak behandeld en direct na afloop van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, nu het terugnameverzoek door Duitsland is aanvaard.

De eiser voerde aan dat er in Duitsland geen adequate rechtshulp beschikbaar is en dat hij daardoor niet in staat zou zijn om zijn rechten te verdedigen. De rechtbank verwierp dit betoog en oordeelde dat het systeem van rechtsbijstand in Duitsland in overeenstemming is met de Europese richtlijnen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. Paulus.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/4438
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 maart 2017 in de zaak tussen

[naam] , eiser

gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Algerijnse nationaliteit. Hij heeft op 21 januari 2017 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Duitsland heeft verzocht om internationale bescherming. De Duitse autoriteiten hebben op 25 juni 2015 deze asielaanvraag inhoudelijk afgewezen. Gelet hierop heeft Nederland Duitsland verzocht om eiser terug te nemen. Duitsland heeft hiermee ingestemd.
3. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat, met de aanvaarding van het terugnameverzoek van Nederland, Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
3. Nu Duitsland het terugnameverzoek heeft geaccepteerd, moet worden aangenomen dat Duitsland de opvolgende asielaanvraag van eiser zal behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen, waaronder de Procedurerichtlijn.
4. Eiser stelt dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In Duitsland is gratis rechtshulp niet standaard beschikbaar. Daarbij komt dat de beschikbaarheid afhankelijk is van de inschatting van de kans van slagen van de procedure. Dit houdt in dat ook de toegang tot de rechter niet is gewaarborgd. Zonder adequate en gratis rechtshulp is het voor eiser ook niet mogelijk om te klagen bij hogere autoriteiten. Nu Algerije in Duitsland op de lijst van veilige herkomstlanden is komen te staan, wordt de aanvraag op voorhand als kansloos gezien en zal eiser gefinancierde rechtshulp en toegang tot de rechter worden onthouden in Duitsland.
5. Het betoog van eiser dat in Duitsland sprake is van systeemfouten in de asielprocedure slaagt niet. In artikel 20, derde lid, van Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) staat dat de lidstaten kunnen bepalen dat kosteloze rechtsbijstand niet wordt aangeboden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Met verweerder acht de rechtbank het door Duitsland gehanteerde systeem in overeenstemming met de Procedurerichtlijn. Deze richtlijn is een uitwerking van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser kan klagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten, indien in Duitsland wordt geoordeeld dat hij niet in aanmerking komt voor kosteloze rechtsbijstand of indien zijn asielverzoek wordt afgewezen omdat hij afkomstig is uit een ‘veilig land’.
6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder niet langer meer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier, op 10 maart 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.