ECLI:NL:RBDHA:2017:2429
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-regeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser had op 21 januari 2017 een asielaanvraag ingediend, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser eerder in Duitsland om internationale bescherming had verzocht, welke aanvraag op 25 juni 2015 inhoudelijk was afgewezen. Nederland heeft Duitsland verzocht om de eiser terug te nemen, wat Duitsland heeft geaccepteerd.
Tijdens de zitting op 10 maart 2017 is de eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens de zaak behandeld en direct na afloop van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, nu het terugnameverzoek door Duitsland is aanvaard.
De eiser voerde aan dat er in Duitsland geen adequate rechtshulp beschikbaar is en dat hij daardoor niet in staat zou zijn om zijn rechten te verdedigen. De rechtbank verwierp dit betoog en oordeelde dat het systeem van rechtsbijstand in Duitsland in overeenstemming is met de Europese richtlijnen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. Paulus.