ECLI:NL:RBDHA:2017:2425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Diepenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2017 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende een opvolgende asielaanvraag van eiser, een Afghaanse nationaliteit. Eiser had eerder op 13 november 2015 een asielaanvraag ingediend, die op 19 maart 2016 was afgewezen. Het beroep tegen deze afwijzing werd op 12 april 2016 ongegrond verklaard door de rechtbank en bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 mei 2016.

Op 7 februari 2017 diende eiser een opvolgende asielaanvraag in, waarbij hij twee documenten overlegde: een verklaring van zijn oude werkgever en een verklaring van het hoofd van de ontwikkelingsraad van zijn dorp. Eiser stelde dat deze documenten zijn eerdere asielrelaas bevestigden en de ongeloofwaardigheid die in de eerdere procedure was vastgesteld, wegnamen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verklaarde de aanvraag echter niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, lid 1, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had ingediend die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag.

De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde documenten niet konden afdoen aan de eerder vastgestelde ongeloofwaardigheid van zijn relaas. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de werkgever en het hoofd van de ontwikkelingsraad niet substantieel bijdroegen aan de beoordeling van de aanvraag, aangezien ze voornamelijk gebaseerd waren op eisers eigen verklaringen en niet objectief waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/3121
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 maart 2017 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

gemachtigde mr. H.W.F. Klarenaar,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. S.F.E. Verdonk.

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder waren aanwezig D. Madjlessi, tolk Dari en Z. van den Boogaard, voogd (Nidos). Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] dan wel [geboortedatum 1] . Op 13 november 2015 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 19 maart 2016 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 12 april 2016 (AWB 16/5639) van deze rechtbank ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bevestigd bij uitspraak van 20 mei 2016 (201602782/1/V2).
2. Op 7 februari 2017 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend.
Hieraan heeft hij twee documenten ten grondslag gelegd. Het betreft een verklaring van eisers oude werkgever van 3 april 2016 en een verklaring van 23 augustus 2016 van het hoofd van de ontwikkelingsraad van het dorp [naam 2] . Volgens eiser bevestigen de documenten zijn in de eerste procedure afgelegde asielrelaas en nemen daarmee de in de vorige procedure aangenomen ongeloofwaardigheid weg.
3. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
6. In voornoemde uitspraak van 12 april 2016 heeft deze rechtbank in overweging 9.1 als volgt overwogen:

Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de verklaring van eiser dat de Taliban zijn broer meerdere malen probeerde te rekruteren ongeloofwaardig is. De rechtbank volgt verweerder in het betoog dat niet valt in de zien dat de Taliban meerdere keren iemand probeert te rekruteren zonder diegene daartoe te dwingen. Uit de verklaring over de man die over de tuinmuur de achtertuin is ingeklommen volgt niet dat deze man de broer van eiser zou rekruteren. Dat eiser via dezelfde achtertuin is gevlucht is tegenstrijdig met zijn verklaring dat hij niet naar buiten durfde om zijn broer te helpen. Daarnaast is het aan eiser tegen te werpen dat hij stelt niet te weten hoe hij in contact kan komen met zijn familie, maar wel via facebook in contact is gekomen met zijn werkgever.”
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de inhoud van de door eiser bij zijn opvolgende aanvraag overgelegde documenten niet kan afdoen aan bovenstaande overweging. In de verklaring van 23 augustus 2016 bevestigt het hoofd van de ontwikkelingsraad een namens eiser opgestelde verklaring waarin eiser verklaart hoe en waarom hij door gewapende groeperingen met de dood is bedreigd. Verweerder stelt terecht dat deze verklaring van eiser in grote lijnen overeenkomt met wat eiser tijdens zijn eerste asielprocedure heeft verklaard. In de verklaring van 3 april 2016 verklaart eisers oude werkgever dat eiser vanwege veiligheidsproblemen het land moest verlaten en dat hij hem daarbij heeft geholpen. De rechtbank overweegt dat verweerder terecht stelt dat geen van beide documenten inhoudelijk raakt aan de – in rechte vaststaande – tegenwerpingen met betrekking tot de ongeloofwaardigheid van eisers relaas. Eisers stelling dat de nieuwe documenten de eerder vastgestelde ongeloofwaardigheid wegnemen wordt reeds hierom niet gevolgd.
8. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder bij zijn beoordeling heeft betrokken dat de verklaring van het hoofd van de ontwikkelingsraad, na het eerste afwijzende besluit op zijn asielaanvraag, op eisers verzoek is opgesteld. Ook heeft verweerder meegewogen dat het document een bevestiging van eisers eigen verklaring betreft. Gelet op deze omstandigheden stelt verweerder terecht dat aan het document geen objectieve waarde kan worden gehecht. Eisers stelling dat het hoofd van de ontwikkelingsraad de bevoegde autoriteit is om dit soort documenten op te stellen, doet niet af aan voormelde overweging. Immers, ook indien van de juistheid van deze stelling wordt uitgegaan blijft overeind dat het document op verzoek is afgegeven en gebaseerd is op eisers eigen verklaring.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
10. Uit het voorgaande volgt dat de overige beroepsgronden, gericht tegen verweerders standpunt over de authenticiteit van de documenten en over de verwijtbaarheid van het moment van indienen van de documenten, geen bespreking behoeven. Een oordeel over deze gronden kan immers niet tot een ander oordeel leiden dan onder 9 is weergegeven.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Diepenhorst, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: