ECLI:NL:RBDHA:2017:2364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
AWB 16/18572 en AWB 16/18573
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsvergunning voor zelfstandigen en de rol van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse man die verblijf als zelfstandige beoogt, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had op 2 augustus 2013 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', welke op 16 juli 2014 werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 20 juli 2016 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bevoegd was om het register van de Kamer van Koophandel te raadplegen en dat eiser zijn informatieplicht heeft geschonden door niet te melden dat er een nieuwe vennoot was toegetreden tot zijn onderneming. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) niet af te wachten, ondanks dat de RvO in vergelijkbare gevallen positief adviseerde. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/18572 (beroep)
AWB 16/18573 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 24 januari 2017 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1987, van Turkse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 2 augustus 2013 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingen (Vw) 2000 onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen. Het besluit houdt tevens een terugkeerbesluit in. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 juli 2016 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 17 augustus 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2016. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft de Turkse nationaliteit. Hij beoogt verblijf als zelfstandige bij [bedrijf] ( [bedrijf] ), tot welke onderneming hij op 22 mei 2013 als vennoot is toegetreden. Zijn aanvraag van 2 augustus 2013 ziet hierop. Verweerder heeft deze aanvraag op 16 juli 2014 afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaar is op 12 februari 2015 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld. Nadat de rechtbank het beroep op 4 augustus 2015 gegrond heeft verklaard, heeft verweerder op 7 augustus 2015 advies gevraagd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO). Op 1 januari 2016 is een nieuwe vennoot tot [bedrijf] toegetreden. Verweerder heeft bij besluit van 20 juli 2016 het bezwaar, zonder advies van de RvO, wederom ongegrond verklaard.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing uit het primaire besluit gehandhaafd en daar het volgende aan ten grondslag gelegd. Verweerder heeft ambtshalve ter actualisering bij de Kamer van Koophandel (KvK) via een online-inzage, een controle uitgevoerd naar de inschrijving van eisers onderneming. Daaruit bleek dat op 1 januari 2016 [de vrouw] is toegetreden tot eisers onderneming. Gelet op de informatieplicht van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 3.30 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 had eiser deze omstandigheid moeten melden. Dit is een wezenlijke verandering van de onderneming en de overgelegde stukken hebben geen betrekking meer op die nieuwe situatie en kunnen niet meer dienen als basis voor de advisering van de RvO over het wezenlijk Nederlands economisch belang. De RvO kan geen advies meer uitbrengen. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang. Eiser voldoet daarmee niet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor verblijf als zelfstandig ondernemer.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte het advies van de RvO niet heeft afgewacht. Volgens eiser is dit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser heeft kort voor de zitting onder meer een tweetal adviezen van de RvO overgelegd waarbij de RvO positief heeft geadviseerd ondanks dat in die situaties sprake was van uittredende vennoten. Ook heeft eiser correspondentie overgelegd uit verschillende zaken waarin eisers in de gelegenheid worden gesteld om het dossier te actualiseren. Dat is in deze zaak ten onrechte niet gebeurd. Verder heeft hij aangevoerd dat sprake is van schending van de hoorplicht, waarbij hij heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 25 oktober 2016, AWB 15/12863.
4. Op grond van artikel 4:2 tweede lid van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor een beslissing nodig zijn. Op grond van artikel 3:30, eerste lid, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige, worden verleend aan de vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend, uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
5. Verweerder heeft zich ten aanzien van de op 25 november 2016 door eiser ingediende stukken primair op het standpunt gesteld dat deze te laat zijn ingediend en daarom niet mogen worden meegenomen in de beoordeling.
6. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat de genoemde door eiser ingediende stukken in de beoordeling kunnen worden betrokken, omdat deze in het verlengde liggen van de beroepsgronden. Hiermee onderbouwt eiser immers zijn eerder ingenomen stelling dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.
7. De rechtbank overweegt verder als volgt. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder bevoegd is om onderzoek te doen en het register van de KvK te raadplegen. Daarin heeft verweerder gezien dat er een vennoot was toegetreden. Niet in geschil is dat eiser zijn informatieplicht heeft geschonden door dit niet aan verweerder te melden. In geschil is de vraag of verweerder onder deze omstandigheden bevoegd was de zaak bij de RvO weg te halen en direct op het bezwaar te beslissen of dat hij het advies van de RvO had moeten afwachten. Uit de door eiser overgelegde adviezen blijkt de RvO in die gevallen waarin sprake is van een uittredende vennoot, positief te adviseren. De rechtbank is van oordeel dat elke wijziging in de samenstelling van de onderneming, ongeacht of dit een uittredende of een toetredende vennoot betreft, gevolgen heeft of kan hebben voor onder meer de bedrijfsvoering van de onderneming en de winstdeling. Uit de door eiser overgelegde adviezen leidt de rechtbank echter af dat dergelijke wijzigingen in de onderneming kennelijk niet op voorhand leiden tot een negatief advies van de RvO. Verweerder is derhalve in de beoordeling getreden van een onderdeel waar zijn eigen vaste deskundige kennelijk anders over adviseert. De rechtbank is dan ook met eiser van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet het advies van de RvO af te wachten. De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank ziet geen reden om in het kader van de finale geschilbeslechting de overige beroepsgronden te bespreken, nu verweerder eerst de RvO om advies dient te vragen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1485,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/18572,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/18573,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter, in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- (zegge: honderdachtenzestig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1485,-- (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Koning, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.