ECLI:NL:RBDHA:2017:2317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
Awb16 15838 en 16 17087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Armeense eisers op basis van ongeloofwaardige verklaringen en fraude bij kerncentrale

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2017 uitspraak gedaan in de beroepen van twee Armeense eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eisers, een man en een vrouw, hebben asiel aangevraagd op basis van de vrees voor vervolging in Armenië, waarbij de man stelde dat hij problemen had ondervonden vanwege zijn werk bij een kerncentrale. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eisers over hun asielrelaas deels geloofwaardig, maar ook ongeloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfelde aan de rol van de man bij de fraudepraktijken in de kerncentrale en dat de problemen die hij stelde te hebben ondervonden niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht de asielaanvragen van de eisers ongegrond heeft verklaard, omdat de vrees voor vervolging niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/15838 en AWB 16/17087
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 februari 2017 in de zaken tussen

[naam 1], eiser,

[naam 2],eiseres,
gezamenlijk: eisers,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam 3],
[naam 4],
gemachtigde mr. M. Grigorjan,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. T.L. Schuitemaker.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 21 juni 2016 waarbij hun asielaanvragen zijn afgewezen (de bestreden besluiten).
De behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 21 november 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres is bij gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig N. Jesajah, tolk in de Armeense taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van de uitspraak eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en eiseres op [geboortedatum]. Hun minderjarige kinderen zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum]. Allen bezitten de Armeense nationaliteit. Op 3 oktober 2015 hebben eisers aanvragen ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Het asielrelaas van eiseres is gebaseerd op de problemen van eiser.
2. Eisers hebben aan hun asielrelaas ten grondslag gelegd dat eiser vanaf 2009 werkzaam is geweest bij de kerncentrale in Armenië als inspecteur van een veilige werkvloer. Zijn neef, [naam 5], was tot december 2014 werkzaam als algemeen directeur bij de kerncentrale. [naam 6] was tot de zomer/herfst van 2014 financieel directeur van de kerncentrale. Hij is toen gearresteerd door de Staatsveiligheidsdienst vanwege financiële fraude en andere onregelmatigheden op het werk. Zijn opvolger was [naam 7], onder wiens gezag de fraudepraktijken toenamen. Daarom wilde eiser in augustus 2015 zijn ontslag indienen, wat hem werd geweigerd. Eiser werd daarna opgeroepen door de veiligheidsdienst van de kerncentrale en onder druk gezet om te verklaren dat [naam 6] betrokken was bij de fraudepraktijken. Eiser heeft dat geweigerd. Vervolgens werd eiser thuis bezocht en mishandeld door drie mannen, vermoedelijk handlangers van [naam 6]. Enkele dagen later werd eiser op het werk door de Staatsveiligheidsdienst bezocht en meegenomen. Hij is van 16 tot 18 september 2015 vastgehouden in een kelder, waar hij werd ondervraagd en mishandeld. De Staatsveiligheidsdienst wilde dat eiser beschuldigende verklaringen over [naam 6] zou afleggen. Na het ondertekenen van een blanco document werd eiser vrijgelaten. Bij thuiskomst is eiser begonnen met het regelen van zijn vertrek.
Op 21 september 2015 heeft eiser een auto-ongeluk gehad, vermoedelijk veroorzaakt door mensen die door [naam 6] gestuurd waren. Zes dagen later is eiser met zijn gezin Armenië ontvlucht. Eiser vreest bij terugkeer naar dat land problemen te krijgen, omdat hij in strijd heeft gehandeld met de geheimhoudingsregels op de kerncentrale. Hij is immers zonder toestemming weggebleven op zijn werk en heeft onder valse voorwendselen het land verlaten. Hij zal daarom beschuldigd worden van landverraad en het in gevaar brengen van de staatsveiligheid.
3. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder gaat op grond van de verklaringen en de overgelegde documenten uit van de identiteit en nationaliteit van eisers. Verweerder gelooft dat eiser bij de kerncentrale van Armenië werkte als ingenieur, zich bezig hield met de werkveiligheid, dat er op de kerncentrale fraude en onregelmatigheden zijn geconstateerd en dat [naam 6] daarvoor is gearresteerd. Eisers rol bij deze fraude en onregelmatigheden alsmede zijn rol in het al dan niet aanwijzen van [naam 6] als schuldige acht verweerder ongeloofwaardig. Hierdoor is ook het vervolg van de problemen ongeloofwaardig. Verweerder acht het auto-ongeluk geloofwaardig, maar niet dat dit ongeluk te maken had met het werk van eiser. Ook acht verweerder niet aannemelijk dat eiser ongeoorloofd uit Armenië is vertrokken dan wel te lang is weggebleven.
4. Naar aanleiding van kopieën van eisers werkboekje, die op 10 november 2016 zijn overgelegd, heeft verweerder zich in het verweerschrift van 16 november 2016 op het standpunt gesteld dat sterk wordt getwijfeld aan eisers werkzaamheden bij de kerncentrale.
De datum van registratie 1 augustus 2007 komt immers niet overeen met de door eiser gestelde datum van indiensttreding in 2009. Ook volgt uit de kopie dat het beroep van eiser
‘econoom/manager’ zou zijn, terwijl hij in zijn nader gehoor (pag. 9 en 13) meerdere malen heeft verklaard ‘inspecteur veilige werkvloer en personeelsomscholing in de afdeling crisisdienst en burgerlijke bescherming’ te zijn en in het aanvullend gehoor (pag. 4) heeft toegelicht ‘ingenieur programmeur’ te zijn. Verder komt de geboortedatum van eiser die genoteerd staat in zijn werkboekje, [geboortedatum], niet overeen met de geboortedatum [geboortedatum] die staat genoteerd op de echt bevonden huwelijksakte van eiser.
5. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Eiser heeft ter zitting ten aanzien van de registratie van de verschillende functies in zijn werkboekje verklaard dat hij tot 2007 als econoom/manager bij een zuivelfabriek in dienst is geweest en vanaf 2009 als ingenieur programmeur bij de kerncentrale. Eiser heeft bij zijn gehoren niet over zijn werkzaamheden bij de zuivelfabriek verklaard omdat deze geen verband houden met zijn problemen. Verweerder heeft dit ter zitting niet gemotiveerd betwist. De rechtbank acht dit een plausibele verklaring en gaat er daarom van uit dat het geloofwaardig is dat eiser vanaf 2009 bij de kerncentrale heeft gewerkt als ingenieur.
7. Ten aanzien van de verschillende geboortedata heeft eiser naar voren gebracht dat hij op [geboortedatum] om 23:45 uur is geboren, maar dat de huisarts [geboortedatum] als zijn geboortedatum heeft vermeld en deze datum daarom op zijn geboorteakte staat.
Eiser heeft echter op zijn zestiende bij het paspoortbureau gemeld dat hij op [geboortedatum] is geboren. De rechtbank stelt vast dat, wat ook verder zij van de geboortedata, de identiteit van eiser niet in geschil is.
8. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat eisers rol bij de fraude en onregelmatigheden in de kerncentrale alsmede zijn rol in het al dan niet aanwijzen van [naam 6] als de schuldige niet geloofwaardig zijn. Daarbij is het volgende van belang.
9. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser weliswaar uitvoerig heeft verklaard over de fraudepraktijken op de kerncentrale, maar dat uit die verklaringen niet kan worden opgemaakt dat hij als hoofd van de afdeling personeelsveiligheid bij deze fraude activiteiten was betrokken. Eiser heeft immers verklaard dat hij slecht eenmaal heeft gezien dat een klok voor meer geld werd besteld dan de werkelijke prijs en dat hij verder geen fysieke bewijzen van fraude heeft. Ook in beroep en ter zitting heeft eiser geen andere concrete voorbeelden kunnen geven van zijn directe wetenschap van fraude. Dat fraude diep geworteld is in de Armeense samenleving en eisers verklaringen in dit licht moeten worden gezien, heeft verweerder terecht geen genoegzame verklaring geacht.
10. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat eiser niet kan verklaren waarom hij nu juist voor de Staatsveiligheidsdienst interessant was om [naam 6] van fraude te beschuldigen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij interessant was, omdat hij tot een select groepje behoorde dat buiten het werk contact had met zijn neef ([naam 5]) en hij zodoende aanwezig was bij gesprekken tussen zijn neef en [naam 6] die ook betrekking hadden op het werk. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat eiser niet met specifieke verklaringen over deze gesprekken komt, zodat onduidelijk blijft waarover hij dan zou kunnen verklaren bij de Staatsveiligheidsdienst. De verklaring van eiser dat het algemeen bekend is dat neven in Armenië gelijk worden gesteld aan broers, zodat hij wel degelijk in de speciale aandacht van de Staatsveiligheidsdienst stond, kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat deze stelling niet is onderbouwd. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat de neef van eiser tot december 2014 bij de kerncentrale heeft gewerkt en dat de problemen van eiser die hebben geleid tot zijn vertrek pas in augustus 2015 zijn begonnen.
11. Nu eiser de problemen op zijn werk niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat evenmin aannemelijk is dat het auto-ongeluk op 21 september 2015 te maken had met het werk van eiser en is veroorzaakt door handlangers van [naam 6].
12. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat het niet aannemelijk is dat eiser ongeoorloofd op zijn werk is vertrokken, omdat hij na zijn laatste werkdag in september 2015 nog werd betaald door zijn werkgever en in oktober 2015 een eindafrekening met vakantiegeld heeft gekregen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit eisers verklaring, dat hij op zijn werk heeft gezegd dat hij voor medische behandeling van zijn familie naar Duitsland ging, geen ongeoorloofd vertrek kan worden afgeleid. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit de kopie van het werkboekje blijkt dat eiser, zoals door hem ter zitting is bevestigd, per 6 juni 2016 is ontslagen, zodat hij nog in dienst was ten tijde van zijn vertrek. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat dit verband houdt met het Armeense arbeidsrecht, omdat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd met bijvoorbeeld wetgeving.
13. Ook heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn functie bij de kerncentrale een geheimhoudingsplicht heeft en daardoor problemen zal krijgen bij zijn terugkeer naar Armenië. Het is aan eiser om dit aannemelijk te maken en niet aan verweerder.
14. De rechtbank is van oordeel dat er voor verweerder geen aanleiding was om het aangekondigde IMMO-onderzoek af te wachten en de kosten daarvan te betalen, omdat er in het dossier geen concrete aanwijzingen zijn, dan wel medische stukken zijn overgelegd waaruit volgt dat eiser psychische problemen heeft waardoor hij niet goed heeft kunnen verklaren.
15. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
16. De beroepen zijn ongegrond.
17. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.