ECLI:NL:RBDHA:2017:2267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
09/777114-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Op 23 februari 2017 heeft de rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van een veroordeelde, geboren in 1996. De vordering tot verlenging van de maatregel werd ingediend door de officier van justitie op 17 januari 2017 en betrof een verlenging van 15 maanden. De rechtbank heeft het dossier en een advies van 3 januari 2017 bestudeerd, waarin werd geadviseerd om de termijn van de maatregel te verlengen vanwege het risico op recidive en de noodzaak voor verdere gedragsverandering. Tijdens de behandeling in raadkamer op 23 februari 2017 is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en heeft hij zijn positieve ontwikkeling toegelicht. De officier van justitie heeft de vordering gehandhaafd, terwijl de raadsvrouw pleitte voor een verlenging van 12 maanden. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en geconcludeerd dat, gezien het matige recidiverisico en de positieve ontwikkelingen van de veroordeelde, een verlenging van 12 maanden passend is. De rechtbank heeft daarbij de veiligheid van personen en de verdere ontwikkeling van de veroordeelde in overweging genomen. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 77s, 77t en 77u van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/777114-14
Datum uitspraak: 23 februari 2017
De rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, heeft de volgende beslissing gegeven op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van
17 januari 2017, ingekomen ter griffie op 20 januari 2017.

De vordering.

De vordering strekt tot verlenging met 15 maanden van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd aan:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1996,
thans geplaatst in [locatie] ,
bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 februari 2015, onherroepelijk geworden op 4 maart 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van het dossier waartoe voormeld vonnis behoort alsmede van na te melden advies.

Het advies.

Het op grond van artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht uitgebrachte advies
d.d. 3 januari 2017 waarbij de in dat artikel bedoelde aantekeningen zijn overgelegd, strekt tot verlenging van de termijn van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 15 maanden.
Het advies is mede ondertekend door mevrouw [naam 1] , Pedagogisch Directeur [locatie] .

De behandeling in raadkamer.

De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N. Hoogervorst, is op 23 februari 2017 in raadkamer gehoord.
Mevrouw [naam 2] , als GZ-psycholoog verbonden aan [locatie] , is op 23 februari 2017 als deskundige gehoord.
De veroordeelde heeft zich in raadkamer verzet tegen een verlenging van de maatregel voor de duur van 15 maanden. Hij heeft aangegeven dat het goed met hem gaat. Hij heeft zijn opleiding VMBO-T afgerond en heeft al enige tijd onbegeleid verlof waarbij hij door de week om 5.00 uur de deur uitgaat om vervolgens tot 17.00 uur in de bouw te werken. Hij gaat daarna vaak bij zijn ouders eten, maar heeft daar nog niet geslapen. Vanaf september wil hij een vervolgopleiding gaan doen.
De officier van justitie mr. C.M. Offers heeft op 23 februari 2017 in raadkamer gepersisteerd bij de vordering.
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft in raadkamer bepleit de maatregel te verlengen voor de duur van 12 maanden. Zij heeft hiertoe gesteld dat de veroordeelde in een korte periode al veel heeft bereikt, hetgeen door mevrouw [naam 2] ook wordt bevestigd. Een langere verlenging is dan ook niet op zijn plaats.

Beoordeling van de vordering.

De maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd terzake van
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, derhalve een misdrijf als bedoeld in artikel 77t, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht .
Eerdergenoemd advies van de [rijksinrichting] stelt - kort samengevat - onder meer:
Gelet op het nog bestaande risico op recidive op de middellange termijn en de moeite van
de veroordeelde om op sommige gebieden tot gedragsverandering te komen, is het noodzakelijk dat - in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling - de veroordeelde de komende tijd verder gaat werken aan de behandeldoelen ter verlaging van bestaande risicofactoren en ter vergroting van de beschermende factoren.
Om deze doelen te behalen heeft de veroordeelde nog zeker 15 maanden nodig.
De behandeling zal in eerste instantie intern worden voortgezet, waarbij de veroordeelde middels verlofmomenten de mogelijkheid krijgt zijn vrijheden steeds verder uit te breiden. Van belang wordt geacht voor elke stap in het traject voldoende tijd te nemen. Zodoende kan de veroordeelde voorbereid worden op de volgende stap en er is tijd om toe te zien of de gemaakte stap ook bestendigt. Hierdoor wordt dan ook geadviseerd de behandeling eerst voort te zetten in het onvoorwaardelijke PIJ-kader (mede door het op termijn inzetten van een Scholings- en trainingsprogramma (STP)), alvorens wordt overgegaan tot een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. Op deze manier is er geruime tijd toezicht op de veroordeelde vanaf het moment dat hij buiten de inrichting zal verblijven. Daarnaast is nog geruime tijd nodig om toe te werken naar een STP, waarbij dag- en vrijetijdsbesteding geconcretiseerd dienen te worden.
Uit het advies kan voorts worden afgeleid dat het recidiverisico op matig wordt ingeschat.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft [naam 2] , gehoord als deskundige, meegedeeld dat de veroordeelde positieve ontwikkelingen heeft laten zien binnen de inrichting en daarom sinds 3 januari 2017 onbegeleid verlof heeft. Op deze manier kan hij buiten de inrichting oefenen met de geleerde vaardigheden en opbouwen van vrijheden.
Het is echter belangrijk dat hij deze vrijheden stapsgewijs opbouwt. Na een lange tijd in een inrichting te hebben gezeten is het uitgangspunt dat een veroordeelde minimaal
6 maanden met zijn verlofstatus oefent, voordat hij aan de volgende status begint.
In het onderhavige geval zal de veroordeelde dus waarschijnlijk vanaf de zomer meerdaags onbegeleid verlof krijgen, ook omdat hij dan een opleiding gaat volgen. Het is belangrijk om dit vanuit de PIJ-maatregel te monitoren, zodat hij kan terugvallen op de [rijksinrichting] als het onverhoopt niet goed zou gaan. Vanaf december 2017 zou hij dan binnen de maatregel met STP naar huis kunnen.
De rechtbank acht zich voldoende ingelicht door het advies, de daarbij overgelegde aantekeningen en het verhandelde in raadkamer.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eist en verlenging in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde.
Gelet echter op het matige recidiverisico, de motivatie van de veroordeelde en de positieve ontwikkeling die hij gedurende de afgelopen periode heeft laten zien, is de
rechtbank van oordeel dat de termijn van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met
12 maanden dient te worden verlengd.

Toepasselijke wetsartikelen.

Artikel 77s, 77t en 77u van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing.

De rechtbank verlengt de termijn van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, zoals hierboven omschreven,
met 12 maanden.
Deze beslissing is gegeven te Den Haag door
mr. M.F. Baaij, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
en mr. D.C. Laagland, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T.B. van Amen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2017.