ECLI:NL:RBDHA:2017:2265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie, die op 17 oktober 2016 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete had opgelegd. Eiser stelde dat de boete ten onrechte was opgelegd, omdat hij de rekening niet had ontvangen, wat volgens hem in strijd was met het vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde echter dat de enkele stelling van eiser over het niet ontvangen van de rekening, in combinatie met het feit dat er sprake was van een tweede verzuim, niet voldoende was om een beroep op afwezigheid van alle schuld (avas) te doen slagen. De rechtbank benadrukte dat eiser verantwoordelijk is voor tijdige betaling van de belasting, ongeacht of hij een rekening ontvangt.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover het de vergoeding van de kosten in bezwaar betreft. Eiser kreeg een hogere vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toegewezen, en de rechtbank stelde deze kosten vast op € 492 voor het bezwaar en € 990 voor het beroep. De rechtbank oordeelde dat de wegingsfactor voor de kostenvergoeding op 1 moest worden gesteld, in plaats van de door verweerder voorgestelde 0,25, omdat er geen bewijs was van samenhang tussen de zaken. De rechtbank gelastte ook dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.

De uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks en is openbaar uitgesproken op 22 februari 2017. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/8372

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: B. de Jong),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 17 oktober 2016 op het bezwaar van eiser tegen de opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2017.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] en [persoon 2] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de vergoeding van de kosten in bezwaar betreft;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder de kosten van het bezwaar van € 492 en de kosten van het beroep van € 990 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.

Overwegingen

1. Eiser is blijkens de kentekenregistratie van 22 juni 2015 tot en met 18 juni 2016 houder van het motorrijtuig met kenteken [kenteken] (de motor).
2. Eiser heeft de voor de motor over het tijdvak 3 juli 2015 tot en met 2 oktober 2015 verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet voor de uiterste betaaldatum voldaan.
3. Over het tijdvak 3 januari 2016 tot en met 2 april 2016 heeft eiser de verschuldigde motorrijtuigenbelasting van € 31 niet voor de uiterste betaaldatum van 4 februari 2016 voldaan. Daarom heeft verweerder de belasting nageheven en bij afzonderlijke beschikking een boete van € 158 aan eiser opgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4. In de bezwaarfase is de gemachtigde van eiser telefonisch gehoord.
5. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 oktober 2016 de verzuimboete gematigd naar € 52. Daarbij is geen proceskostenvergoeding toegekend. Bij (nader) besluit heeft verweerder alsnog een proceskostenvergoeding toegekend van € 61,50, zijnde 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een wegingsfactor 0.25.
6. In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd. Ook in geschil is de hoogte van de te vergoeden kosten van het bezwaar. Het gaat hierbij om de vraag of verweerder terecht een wegingsfactor van 0,25 heeft gehanteerd bij het toekennen van de kostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Naheffingsaanslag
7. Op grond van artikel 15 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb), en in afwijking van artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), moet de verschuldigde motorrijtuigenbelasting zijn betaald bij aanvang van het tijdvak.
8. Eiser is verantwoordelijk voor een tijdige betaling van de belasting en dient de verschuldigde belasting uit eigen beweging te voldoen. In dit verband verwijst de rechtbank naar artikel 14 van de Wet Mrb, waarin is bepaald dat de motorrijtuigenbelasting op aangifte dient te worden voldaan. Als service zendt de Belastingdienst een rekening, vergezeld van een acceptgirokaart. Op de rekening vermeldt verweerder een uiterste betaaldatum. Deze datum kan liggen na de datum van aanvang van het tijdvak. De rekening vormt slechts een mededeling aan eiser van de omvang van de verschuldigde belasting volgens de door eiser gedane aangifte.
9. Het doen van aangifte bestaat, voor zover hier van belang, uit de aanvraag om afgifte van het kentekenbewijs, welke aangifte geldt zolang het motorrijtuig niet van eigenaar wisselt, voor alle tijdvakken waarin het motorrijtuig wordt gehouden. De hiervoor vermelde heffingswijze brengt mee dat eiser zelf verantwoordelijk blijft voor de tijdige voldoening van de op aangifte verschuldigde belasting, ook indien hij geen rekening ontvangt.
10. Verweerder stelt dat de rekening aan eiser is verzonden en dat hij de uiterste betaaldatum op de rekening heeft gesteld op 4 februari 2016. Vast staat dat eiser de rekening niet tijdig heeft betaald. Anders dan eiser stelt is verweerder, gelet op de hiervoor weergegeven heffingssystematiek, niet gehouden een rekening, aanmaning of herinnering te sturen alvorens een naheffingsaanslag op te leggen. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder op juiste gronden de naheffingsaanslag opgelegd.
Verzuimboete
11. Verweerder heeft de verzuimboete gebaseerd op artikel 67c, eerste lid, van de AWR. Hierin is bepaald dat indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan verweerder een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen.
12. In paragraaf 33, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) is, voor zover hier van belang, bepaald dat deze verzuimboete drie procent bedraagt van het wettelijk maximum van artikel 67c van de AWR, tenzij belanghebbende in de periode van één jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop belanghebbende in verzuim is, niet eerder in verzuim is geweest (alsdan wordt geen boete opgelegd, maar een verzuimmededeling verzonden).
13. Verweerder is bij het opleggen van de verzuimboete uitgegaan van een tweede verzuim binnen een periode van één jaar omdat eiser de motorrijtuigenbelasting voor de periode 3 juli 2015 tot en met 2 oktober 2015 ook te laat heeft betaald. Gelet hierop acht de rechtbank het opleggen van een boete geboden. Verweerder heeft de boete met inachtneming van paragraaf 33, tweede lid, van het BBBB en gelet op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 1 september 2016 (BLKB 2016-139338, gepubliceerd in de Staatscourant op 9 september 2016) vastgesteld op € 52. Gesteld noch gebleken is dat deze boete gelet op de persoonlijke feiten en omstandigheden van eiser overigens niet passend is.
14. Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen van de boete achterwege behoort te blijven. Eiser heeft een beroep gedaan op het arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 januari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:293, daarbij stellende dat de boete ten onrechte is opgelegd, omdat deze in strijd met het vertrouwensbeginsel is nu hij de rekening niet heeft ontvangen. De enkele stelling evenwel van eiser dat hij de rekening niet zou hebben ontvangen, maakt, mede gelet op het feit dat sprake is van een tweede verzuim, naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van feiten of omstandigheden die een beroep op avas doen slagen.
Kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand/wegingsfactor
15. Ter zitting heeft verweerder de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, nu hij voor het horen in bezwaar ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De rechtbank sluit zich hierbij aan. De stelling van verweerder dat toepassing van een wegingsfactor van 0.25 redelijk is, gezien de samenhang van nagenoeg gelijke bezwaren met daarin vergelijkbare gronden tegen nagenoeg identieke besluiten, volgt de rechtbank niet. De gedingstukken bevatten geen informatie op basis waarvan de gestelde samenhang kan worden geconstateerd. Zo is gesteld noch gebleken dat sprake is van het door verweerder gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandelen van de betreffende zaken. De rechtbank ziet daarom aanleiding de wegingsfactor in de onderhavige procedure op 1 te stellen. In zoverre is het beroep dus gegrond.
16. De rechtbank zal, doende wat verweerder behoorde te doen, aan eiser een hogere vergoeding toekennen voor de kosten van rechtsbijstand die hij in verband met het bezwaar heeft moeten maken en verweerder opdragen deze aan eiser te voldoen. Deze kosten stelt de rechtbank op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vast op € 492 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het horen met een waarde per punt van € 246 een wegingsfactor 1). De rechtbank vindt voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het beroep heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op de voet van het Besluit vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.