6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een of meer anderen enkel uit geldelijk gewin schuldig gemaakt aan een tweetal pogingen woninginbraak.
Door woninginbraken wordt - vaak grote - materiële schade toegebracht aan de slachtoffers. Bovendien wordt door een woninginbraak een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer en omwonenden. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 januari 2017, in 2013 reeds eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict.
Van de toen opgelegde geheel voorwaardelijke straf is kennelijk geen preventieve werking uitgegaan, nu de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van diverse voorlichtingsrapporten van de
Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) betreffende de persoon van de verdachte, waaronder het rapport d.d. 1 juli 2016.
Blijkens dit rapport maakte de Raad zich zorgen om de schoolgang en gedragsproblemen van de verdachte, maar omdat de verdachte op dat moment een gestructureerde dagbesteding van vijf dagen in de week bij het Palmhuis had, waar hij onderwijs volgde en de behandeling binnenkort zou starten en de verdachte aldaar een positieve houding had laten zien, adviseerde de Raad toen het opleggen van een voorwaardelijke werkstraf, met algemene en bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering.
De rechtbank heeft ter zitting van 17 november 2016 de behandeling van de zaak aangehouden teneinde de Raad een naar de omstandigheden van dat moment passend strafadvies uit te laten brengen, met daarbij een concreet plan van aanpak. De verdachte had het programma bij het Palmhuis inmiddels met succes afgerond en volgde sinds september 2016 regulier onderwijs, echter niet duidelijk was welke behandeling de verdachte zou moeten krijgen.
De rechtbank heeft tevens op verzoek van de verdediging de bijzondere voorwaarden van de schorsing van de voorlopige hechtenis gewijzigd, in die zin dat ITB Criem en de Elektronische Controle zijn komen te vervallen en de avondklok is aangepast.
Op 12 december 2016 heeft de jeugdreclassering de begeleiding van de verdachte negatief teruggemeld. De verdachte heeft zich, na de ontkoppeling van zijn enkelband op
25 november 2016, niet meer aan de voorwaarden van zijn schorsing gehouden en de jeugdreclassering heeft aangegeven dat een opheffing van de schorsing een duidelijk signaal zou zijn richting de verdachte.
De officier van justitie heeft evenwel niet om opheffing van de schorsing verzocht.
Op 11 februari 2017 heeft de Raad opnieuw gerapporteerd en uit dit rapport blijkt dat
onduidelijk blijft of de verdachte nu wel of niet gokverslaafd is, maar dat hij zich inmiddels wel weer heeft aangemeld voor een nieuwe school en ook hulp heeft gezocht voor de thuissituatie, in de vorm van een mediator. Het is echter, aldus de Raad, niet zo dat de situatie zodanig positief is gewijzigd dat er geen zorgen meer zijn.
Gelet op de leeftijd van de verdachte is de Reclassering Nederland verzocht een strafadvies te schrijven. Op 9 februari 2017 heeft de reclassering de rechtbank bericht dat de verdachte diverse malen niet op schriftelijke uitnodigingen heeft gereageerd. Door de jeugdreclassering werd te kennen gegeven dat de verdachte niet met de reclassering in gesprek wilde gaan en bovendien niet instemde met het verstrekken van zijn telefoonnummer aan de reclassering. Gelet hierop heeft de reclassering geen onderzoek kunnen doen naar de stand van zaken en geen strafadvies kunnen uitbrengen.
Het opstellen van een adequaat plan van aanpak is dus ook niet gelukt, aldus het reclasseringsrapport.
Tijdens de behandeling ter zitting van 23 februari 2017 is van de zijde van Stichting Jeugdbescherming west, afdeling jeugdreclassering, benadrukt dat de samenwerking met de jeugdreclassering niet succesvol is verlopen en dat thans begeleiding door Reclassering Nederland wordt geadviseerd.
De ter zitting aanwezige begeleider van de verdachte, wiens collega als mediator de verdachte ondersteuning biedt, heeft meegedeeld dat het traject moeizaam verloopt, maar dat de verdachte zich uiteindelijk aan de afspraken heeft gehouden en ook zelfstandig zijn school (MBO, richting handel) en stageplek, het aanvragen van een uitkering en het halen van zijn rijbewijs heeft geregeld.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij geen bemoeienis meer wil en zelf zijn problemen wil oplossen.
De op te leggen straf
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Teneinde de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden, ziet de rechtbank wel aanleiding een groot deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
Gelet op de wijze waarop het begeleidingstraject van de jeugdreclassering is verlopen en gelet op de houding van de verdachte ten aanzien van verplichte begeleiding, zal de rechtbank geen verplicht reclasseringscontact opleggen. De ondersteuning door de mediator
in het vrijwillige kader is, naar het oordeel van de rechtbank, thans voldoende.
Gelet op de vrijspraak van feit 2, de Oriëntatiepunten straftoemeting jeugd en de omstandigheid dat de verdachte net een nieuwe opleiding is gestart, zal de rechtbank de verdachte naast voornoemde straf geen werkstraf opleggen, zoals wel door de officier van justitie is gevorderd.