ECLI:NL:RBDHA:2017:2169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
09/818925-16, tul 09/827129-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof met geweld en schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 6 maart 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 september 2016 te Leiden samen met een mededader een mobiele telefoon heeft gestolen van een voetganger. De verdachte en zijn mededader reden op een scooter en trokken de telefoon uit de handen van het slachtoffer. Toen het slachtoffer hen achterna rende en de scooter vastpakte, raakte deze uit balans en botste tegen een snorfiets en een fiets, wat leidde tot schade aan deze voertuigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien zijn psychische problemen, waaronder een licht verstandelijke beperking en antisociale persoonlijkheidstrekken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van 159 dagen, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht, en heeft een PIJ-maatregel opgelegd. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de benadeelde partijen, die gedeeltelijk zijn toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er causaal verband bestaat tussen de handelingen van de verdachte en de schade die is ontstaan. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn voor een deel toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf de datum van het delict. Tevens is de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie met één jaar verlengd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/818925-16
Tul 09/827129-16
Datum uitspraak: 6 maart 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
thans preventief gedetineerd in de [jeugdinrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 januari 2017 en 20 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.P. Simonis en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. G.E. Menick, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 september 2016 te Leiden tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Apple, type Iphone
6s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2]
en/of [benadeelde 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld bestond(en) uit:
- het (plotseling en/of onverhoeds) uit de handen van [benadeelde 1] trekken
van die mobiele telefoon en/of
- het (vervolgens) (roekeloos) (weg)rijden op een scooter, waardoor hij en/of
zijn mededader (met die scooter) de linkerzijde van een snorfiets toebehorende
aan die [benadeelde 2] , raakte(n), tengevolge waarvan die snorfiets is beschadigd
en/of
- het (vervolgens) (roekeloos) (weg)rijden op een scooter, waardoor hij en/of
zijn mededader (met die scooter) tegen het voorwiel van een fiets,
toebehorende aan die [benadeelde 3] , re(e)d(en), tengevolge waarvan die [benadeelde 3]
pijn en/of letsel heeft bekomen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen verweer gevoerd.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank is daarom van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Stafvordering, kan worden volstaan. De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen de aangiften en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting. [2] [3] [4] [5]
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 28 september 2016 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Apple, type iPhone
6s), toebehorende aan [benadeelde 1] , welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit:
- het plotseling en onverhoeds uit de handen van die [benadeelde 1] trekken van die mobiele telefoon en
- het vervolgens roekeloos wegrijden op een scooter, waardoor hij en zijn mededader met die scooter de linkerzijde van een snorfiets toebehorende aan die [benadeelde 2] , raakten, tengevolge waarvan die snorfiets is beschadigd
en
- het vervolgens roekeloos wegrijden op een scooter, waardoor hij en zijn mededader met die scooter tegen het voorwiel van een fiets, toebehorende aan [benadeelde 3] , reden, tengevolge waarvan [benadeelde 3] pijn en letsel heeft bekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde wordt veroordeeld, met toepassing van het strafrecht voor jeugdigen, tot jeugddetentie voor de duur van 159 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit met toepassing van het jeugdstrafrecht een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest en waarbij bijzondere voorwaarden worden verbonden aan het voorwaardelijke strafdeel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van een straatroof. De verdachte en zijn mededader hebben, al rijdend op een scooter, bij een nietsvermoedende voetganger de telefoon uit de hand gepakt en zijn vervolgens doorgereden. De aangever is erachter aangerend en heeft de verdachte, die achterop zat, vastgepakt waardoor de scooter uit balans raakte. In plaats van te stoppen om erger te voorkomen, reden de verdachte en zijn mededader door, maar doordat zij uit balans waren, kwamen zij in botsing met een snorfiets en vervolgens een fiets. De verdachte en zijn mededader hebben niet alleen de eigenaar van de telefoon die zij buitmaakten, benadeeld. Zij hebben ook twee andere deelnemers aan het verkeer schade toegebracht. Dergelijke feiten veroorzaken niet alleen materiële schade maar ook gevoelens van grote onrust en onveiligheid in de samenleving. Dit is ook naar voren gekomen uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde 2] , de bestuurder van de snorfiets, die ter terechtzitting is voorgehouden en uit hetgeen [benadeelde 2] daarnaast ter terechtzitting naar voren heeft gebracht. De verdachte heeft bij het plegen van het feit alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en zich niets gelegen laten liggen aan wat hij bij anderen teweegbracht.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 september 2016, reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten die gevaar veroorzaakten voor de lichamelijke integriteit van personen en een woninginbraak samen met anderen, en dat de verdachte inmiddels een boete heeft gekregen voor het bezit van een verboden wapen. Van deze interventies is kennelijk geen preventieve werking uitgegaan, gezien het feit dat de verdachte zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dat in de proeftijd van de eerdere strafoplegging is gepleegd.
De rechtbank heeft in dit verband als positief opgemerkt dat de verdachte ter terechtzitting zijn excuses heeft aangeboden aan [benadeelde 2] , waarbij zijn woorden op de rechtbank een respectvolle en oprechte indruk maakten.
Over de persoon van de verdachte is gerapporteerd op 20 december 2016 door Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils, op 30 januari 2017 door
[naam 1] , GZ-psycholoog, onder supervisie van [naam 2] , GZ-psycholoog en op 2 februari 2017 door [naam 3] , psychiater/kinder- en jeugdpsychiater. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten en de door deze deskundigen gegeven adviezen.
Mevrouw [naam 4] heeft namens de William Schrikker Jeugdreclassering toegelicht dat de verdachte in zijn jeugd veelvuldig in instellingen is geplaatst en dat hij een historie heeft van wegloopgedrag, dat zich ook voordeed toen de verdachte na zijn veroordeling in juni 2016 met een rechterlijke machtiging geplaatst was in het kader van de Wet Bopz. Van behandeling van de verdachte is toen niets terechtgekomen.
De psycholoog en de psychiater komen beiden onder meer tot de volgende conclusies.
Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking, een ernstige gedragsstoornis en sterke antisociale persoonlijkheidstrekken, met onderliggende hechtingsproblematiek. Gevreesd wordt voor scheefgroei tot een antisociale persoonlijkheid, als geen adequate behandeling plaatsvindt. Impulsiviteit en agressie-regulatieproblematiek maken deel uit van de gedragsproblematiek. Verdachte staat onder curatele. Hij heeft een voorgeschiedenis van vroege verwaarlozing en heeft sinds zijn achtste jaar onafgebroken in tehuizen gewoond. De diagnoses kennen een langdurig beloop en waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Het tenlastegelegde kan mede daaruit verklaard worden. De gedragsstoornis met antisociale trekken en de licht verstandelijke beperking versterken elkaar in negatieve zin. De verdachte is verminderd in staat om gedragsalternatieven te bedenken, laat staan daarnaar te handelen. Geadviseerd wordt om de verdachte aan te merken als verminderd toerekeningsvatbaar. Gezien zijn persoonlijkheid en ontwikkeling wordt geadviseerd om het strafrecht voor minderjarigen toe te passen.
Er is sprake van een hoog, althans verhoogd, recidivegevaar. Verdachte heeft de uitdrukkelijke wens om begeleid of beschermd te wonen en te bewijzen dat hij daartoe in staat is. Dat heeft echter alleen kans van slagen nadat adequate behandeling van de gedragsstoornis heeft plaatsgevonden, zodat ook voorkomen kan worden dat deze zich tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis ontwikkelt. De behandeling zal intensief moeten zijn en ook gesloten moeten plaatsvinden, gezien het feit dat de verdachte zich blijft onttrekken aan begeleiding en behandeling - ook gedurende een rechterlijke machtiging gegeven in het kader van de Wet Bopz - en voortdurend terugkeert naar een weinig positieve omgeving. Het is belangrijk dat de behandeling te zijner tijd op zorgvuldige wijze en met intensieve nazorg overgaat naar begeleid of beschermd wonen.
Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) op te leggen.
Toepassing jeugdstrafrecht en de mate van toerekeningsvatbaarheid
De verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 19 jaar oud. Hij staat onder curatele en behoeft behandeling die hem kan behoeden voor verdere scheefgroei in zijn ontwikkeling. De rechtbank vindt in hetgeen uit de stukken en ter terechtzitting naar voren is gekomen omtrent de persoonlijkheid van de verdachte, grond om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdigen.
De rechtbank kan zich ook vinden in de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en gaat hierna uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur een passende reactie vormt. De duur van deze jeugddetentie is gelijk aan het voorarrest.
De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Verder neemt de rechtbank bij de op te leggen PIJ-maatregel in aanmerking dat het begane feit ernstig van aard is nu het gaat om een straatroof in de publieke ruimte met niet alleen nare gevolgen voor het slachtoffer maar ook voor personen die hiermee niets van doen hadden, het in de proeftijd is gepleegd, de proeftijd onder andere is opgelegd voor een feit dat gericht is geweest tegen of gevaar veroorzaakt heeft voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, verdachte in dezelfde proeftijd een geldboete opgelegd heeft gekregen voor het bezit van een stroomstootwapen, en verdachte in 2015 ook is veroordeeld voor openlijke geweldpleging.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

7.De vorderingen benadeelde partij

[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 726,80. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 476,80, bestaande uit schade aan zijn scooter, en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 250,00.
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 204,50. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 54,50, bestaande uit schade aan zijn fiets, en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 150,00.
Beide benadeelde partijen verzoeken om toekenning van wettelijke rente en om oplegging van de maatregel schadevergoeding.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen, met oplegging van de maatregel schadevergoeding.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van beide vorderingen afwijzing bepleit, stellende dat het handelen van de verdachte niet in causaal verband staat tot de gevorderde schade, omdat die namelijk in verband staat met het handelen door de medeverdachte en door [benadeelde 1] . Voorts heeft de raadsman gesteld dat de in beide vorderingen gevorderde schade onvoldoende onderbouwd is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Causaal verband
Niet ter discussie staat dat nadat de verdachte de telefoon uit de handen van [benadeelde 1] had gepakt, dat dit slachtoffer aan de verdachte c.q. de scooter waarop de verdachte zat, is gaan hangen in een poging om zijn eigendom terug te krijgen en dat de bestuurder de scooter vervolgens minder goed onder controle had. De rechtbank stelt vast dat de verdachte en zijn mededader ervoor hebben gekozen om in die omstandigheden door te rijden en zo het risico te nemen dat zij slingerend en wel schade zouden veroorzaken aan personen en goederen zoals is gebeurd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat causaal verband bestaat tussen de handelingen van de verdachte en het ontstaan van schade bij de benadeelde partijen.
Vordering van [benadeelde 2]
De rechtbank overweegt dat de overlegde taxatie van de schade aan de scooter een aanwijzing vormt voor de hoogte van de schade. Voor toewijzing van schadevergoeding is niet vereist dat de schade feitelijk gerepareerd is. De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor zover deze de materiële schade ad € 476,80 betreft, voldoende onderbouwd en toewijsbaar is.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op immateriële schade, tot een bedrag van € 100,- in redelijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 576,80.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 28 september 2016 is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 576,80, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde 2] .
Vordering van [benadeelde 3]
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor zover deze de materiële schade ad € 54,50 betreft, voldoende onderbouwd en toewijsbaar is.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op immateriële schade, tot een bedrag van € 100,- in redelijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 154,50.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 28 september 2016 is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 154,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde 3] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank d.d. 23 juni 2016 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, en heeft ter terechtzitting gevorderd dat de bij deze straf bepaalde proeftijd wordt verlengd met één jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de proeftijd bij voormelde voorwaardelijke straf wordt verlengd met één jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor verlenging van de proeftijd die is verbonden aan de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank d.d. 23 juni 2016. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een soortgelijk feit. Nu aan de verdachte de PIJ-maatregel zal worden opgelegd en de behandeling die de verdachte in dat kader zal ondergaan naar het oordeel van de rechtbank moet prevaleren boven een ten uitvoer te leggen jeugddetentiestraf, zal de rechtbank de proeftijd bij voormelde voorwaardelijk opgelegde straf verlengen met één jaar.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
36f, 77c, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77cc, 77ee, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege verklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte
jeugddetentievoor de duur van
159 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem onvoorwaardelijke opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
en legt de verdachte op de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
vordering van [benadeelde 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk en hoofdelijk toe tot een bedrag van € 576,80 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 2] , een bedrag van € 576,80, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 576,80, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde 2] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen.
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
vordering [benadeelde 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk en hoofdelijk toe tot een bedrag van € 154,50 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 3] , een bedrag van € 154,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 154,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde 3] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 3 dagen.
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
vordering tenuitvoerlegging 09/827129-16:
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van de rechtbank van 23 juni 2016 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.J. Schreuder, rechter, voorzitter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, rechter,
en mr. S.M. Borkent, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2016271769 z.
2.Pag. 23, 24, aangifte door [benadeelde 1] .
3.Pag. 38 t/m 40, aangifte door [benadeelde 2] .
4.Pag. 41, 42, aangifte door [benadeelde 3]
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting op 20 februari 2017.