ECLI:NL:RBDHA:2017:2143
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Gegrondverklaring bezwaar DNA-onderzoek bij veroordeelden
Op 28 februari 2017 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaar ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De zaak betreft een veroordeelde, geboren in 1994, die bezwaar heeft aangetekend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met parketnummer 09/817571-14 en heeft het bezwaar op 14 februari 2017 in raadkamer behandeld. De veroordeelde was bijgestaan door zijn advocaat, mr. I. de Vink, en is in raadkamer gehoord. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 3 maart 2015 door de rechtbank Den Haag is veroordeeld voor openlijke geweldpleging tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 60 uren. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat op 28 september 2016 celmateriaal van de veroordeelde is afgenomen op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaarschrift is tijdig ingediend op 11 oktober 2016.
De rechtbank heeft echter geconstateerd dat het bevel tot afname van DNA-materiaal, dat op 11 augustus 2016 is afgegeven, niet correct was. Het bevel vermeldde een onjuist parketnummer en verkeerde misdrijven. De rechtbank oordeelt dat het van groot belang is dat de registratie van DNA-gegevens gebaseerd is op de juiste gegevens. Aangezien dit niet het geval was, heeft de rechtbank het bezwaar gegrond verklaard en bevolen dat het celmateriaal van de veroordeelde terstond dient te worden vernietigd.