ECLI:NL:RBDHA:2017:2143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
16/4542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring bezwaar DNA-onderzoek bij veroordeelden

Op 28 februari 2017 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaar ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De zaak betreft een veroordeelde, geboren in 1994, die bezwaar heeft aangetekend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met parketnummer 09/817571-14 en heeft het bezwaar op 14 februari 2017 in raadkamer behandeld. De veroordeelde was bijgestaan door zijn advocaat, mr. I. de Vink, en is in raadkamer gehoord. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 3 maart 2015 door de rechtbank Den Haag is veroordeeld voor openlijke geweldpleging tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 60 uren. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat op 28 september 2016 celmateriaal van de veroordeelde is afgenomen op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaarschrift is tijdig ingediend op 11 oktober 2016.

De rechtbank heeft echter geconstateerd dat het bevel tot afname van DNA-materiaal, dat op 11 augustus 2016 is afgegeven, niet correct was. Het bevel vermeldde een onjuist parketnummer en verkeerde misdrijven. De rechtbank oordeelt dat het van groot belang is dat de registratie van DNA-gegevens gebaseerd is op de juiste gegevens. Aangezien dit niet het geval was, heeft de rechtbank het bezwaar gegrond verklaard en bevolen dat het celmateriaal van de veroordeelde terstond dient te worden vernietigd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Kenmerk RK: 16/4542
Beslissing van 28 februari 2017
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het bezwaar ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. I. de Vink, Patrijsweg 66, 2289 EX Rijswijk,
tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met parketnummer 09/817571-14.
De rechtbank heeft dit bezwaar op 14 februari 2017 in raadkamer behandeld.
Veroordeelde, bijgestaan door mr. I. de Vink, advocaat te Rijswijk, is in raadkamer gehoord.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

Beoordeling van het bezwaar.

Veroordeelde is (in het dossier met parketnummer 09/817571-14) bij uitspraak van 3 maart 2015 door de rechtbank Den Haag veroordeeld ter zake van – kort gezegd – openlijke geweldpleging tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 60 uren. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het bezwaar.
Bij veroordeelde is, ingevolge het bevel van de officier van justitie van 11 augustus 2016, op 28 september 2016 op grond artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, celmateriaal afgenomen. Blijkens een daarvan opgemaakte akte is het bezwaarschrift op 11 oktober 2016 ter griffie van deze rechtbank ingediend. Het bezwaarschrift is derhalve tijdig ingekomen.
Het DNA-profiel van veroordeelde is nog niet bepaald.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3 lid 2 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna Wet DNA) moet het bevel tot afname van DNA-materiaal het misdrijf waarvoor de betrokken persoon is veroordeeld omschrijven. Voorts moet het bevel tot afname van DNA-materiaal blijkens voornoemd artikel de strafbeschikking, het vonnis of het arrest vermelden waarbij de veroordeling heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat in onderhavig bevel tot afname van DNA-materiaal d.d. 11 augustus 2016 staat omschreven dat veroordeelde is veroordeeld ter zake artikel 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) in de zaak met parketnummer 09-819664-14. Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is echter gebleken dat voornoemd parketnummer toebehoort aan een ander dan veroordeelde, namelijk [betrokkene] . Voorts is gebleken dat veroordeelde op 3 maart 2015 niet is veroordeeld ter zake artikel 310 en 311 Sr, maar ter zake 141 Sr.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 3 lid 2 van de Wet DNA. Het bevel tot afname van DNA-materiaal wordt aldus gegrond op een onjuist parketnummer. Naar het oordeel van de rechtbank is het, onder meer gelet op de mogelijke gevolgen van opname van DNA-gegevens in de DNA-databank, van het grootste belang dat de registratie daarvan wordt gebaseerd op de juiste gegevens. Dat brengt in ieder geval met zich mee dat in een bevel tot afname van DNA-materiaal de juiste gegevens van de veroordeelden ex artikel 3 lid 2 Wet DNA dienen te zijn opgenomen. Nu dit in de onderhavige situatie niet het geval is, zal de rechtbank het bezwaar gegrond verklaren en bevelen dat de officier van justitie op grond van artikel 7, vijfde lid, Wet DNA ervoor zorg dient te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond wordt vernietigd.

Beslissing.

De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. R.G.C. Veneman, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. R.A. Hopman, griffier, en uitgesproken ter zitting van 28 februari 2017.