ECLI:NL:RBDHA:2017:2101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
C/09/524021 kg za 16-1562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van een Duitse gevangenisstraf in Nederland en de vraag naar omzettingsprocedure versus voortgezette tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. [eiser] was in Duitsland veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens handel in verdovende middelen. Na zijn veroordeling heeft hij in Nederland gewoond en verzocht om de tenuitvoerlegging van zijn straf in Nederland. De Duitse autoriteiten hebben de Nederlandse autoriteiten verzocht om voortgezette tenuitvoerlegging van de straf, maar [eiser] betwistte dat deze procedure correct was gevolgd. Hij stelde dat de omzettingsprocedure had moeten worden toegepast, waarbij zijn instemming vereist zou zijn geweest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Duitse autoriteiten expliciet om voortgezette tenuitvoerlegging hebben verzocht, waardoor de Nederlandse autoriteiten niet vrij stonden om de omzettingsprocedure te volgen. De rechtbank oordeelde dat de instemming van [eiser] niet vereist was, omdat hij zelf had verzocht om de tenuitvoerlegging in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van [eiser] om de tenuitvoerlegging te schorsen en de exequaturprocedure toe te passen, niet konden worden toegewezen. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/524021 / KG ZA 16-1562
Vonnis in kort geding van 23 februari 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L.I. Veenstra te Assen,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Veiligheid en Justitie)
,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.M. van Asperen te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat bij brief van 30 januari 2017 overgelegde producties;
- de op 14 februari 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 26 november 2010 is door het Landgericht Osnabrück (Duitsland) aan [eiser] een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van vier jaren wegens handel in verdovende middelen. De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf is geschorst vanwege medische omstandigheden van [eiser] .
2.2.
[eiser] is begin 2011 in Nederland gaan wonen.
2.3.
Bij brief van 24 februari 2011 heeft de Duitse advocaat van [eiser] het openbaar ministerie te Osnabrück verzocht de tenuitvoerlegging in Nederland plaats te laten vinden. Daarbij is verzocht [eiser] opnieuw door een rechter te laten horen.
2.4.
Bij brief van 1 augustus 2011 hebben de Duitse autoriteiten het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: het Ministerie) verzocht om op basis van het Verdrag tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen van 13 november 1991 (EGTUL) in te stemmen met de voortgezette tenuitvoerlegging van de straf in Nederland. In het verzoek van de Duitse autoriteiten staat – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“Das Ersuchen wird unter der Bedingung gestellt,
a.
a) dass die niederländischen Behörden nach Artikel 8 Absatz 1 Buchstabe a) und Absatz 4 des Übereinkommens vom 13.11.1991 zwischen den Mitgliedstaaten der Europäischen Gemeinschaften über die Vollstreckung ausländischer strafrechtlicher Verurteilungen verfahren werden,
b) dass danach das Strafmaβ des deutschen Urteils voraussichtlich nicht verändert wird
und
c) dass im Hinblick auf den Vorbehalt der Bundesrepublik Deutschland zu Artikel 13 Abs. 1 des Übereinkommens vor einem eventuellen Gnadenerweis der deutsche Gnadenträger beteiligt wird”
2.5.
In een brief van 17 augustus 2011 heeft de Minister van Justitie (hierna: de Minister) het verzoek van de Duitse autoriteiten doorgezonden naar de Bijzondere Kamer van het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Gerechtshof). Op 17 november 2011 heeft het Gerechtshof geadviseerd de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf verder in Nederland ten uitvoer te leggen. Daartoe heeft het Gerechtshof onder meer als volgt overwogen:
“1. – Aan veroordeelde is door het Landgericht Osnabrück op 26 november 2010 een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opgelegd wegens – kort gezegd – deelname aan een criminele organisatie en het viermaal handelen in marihuana. In totaal gaat het om enkele tientallen kilo’s.
(…)
3.- Aangezien het verzoek berust op het Verdrag van 13 november 1991 tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen, is geen toestemming van de veroordeelde vereist. De veroordeelde is op de hoogte van de veroordeling. De raadsman van veroordeelde heeft bij brief van 24 februari 2011 namens veroordeelde te kennen gegeven dat deze de verdere tenuitvoerlegging van de straf in Nederland wenst te ondergaan. Gebleken is dat veroordeelde thans in Nederland verblijft.
(…)
5. – Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de in artikel 43 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen bedoelde procedure van onmiddellijke tenuitvoerlegging alleen in uitzonderlijke gevallen toepassing behoort te vinden. Waar mogelijk moet er naar gestreefd worden dat de in die wet voorziene exequatur-procedure gevolgd wordt. De zich in het dossier bevindende stukken leren echter dat de overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf zich in dit geval slechts laat denken via de procedure van de onmiddellijke tenuitvoerlegging.”
2.6.
Bij brief van 4 januari 2012 heeft de Minister de Duitse autoriteiten bericht in te stemmen met de verzochte overdracht. Hierop hebben de Duitse autoriteiten de Minister bij brief van 12 januari 2012 bericht dat zij instemmen met de overname van de tenuitvoerlegging onder de voorwaarde van voortgezette tenuitvoerlegging.
2.7.
Het Centraal Justitieel Incassobureau heeft [eiser] bij brief van 9 mei 2012 in de gelegenheid gesteld zich te melden bij de politie om de opgelegde vrijheidsstraf te ondergaan. Naar aanleiding hiervan heeft mr. H.W. Knottenbelt namens [eiser] onder meer verzocht de beslissing tot voortgezette tenuitvoerlegging te herzien. Daarbij heeft hij aangegeven dat [eiser] daarmee niet heeft ingestemd. In reactie hierop heeft de Minister bi brief van 20 juni 2012 bericht dat deze instemming niet benodigd is.
2.8.
Bij brief van 1 oktober 2013 heeft mr. [A] het Ministerie verzocht de Duitse straf om te zetten naar een passende Nederlands straf. Dit verzoek is op 13 oktober 2013 door de Minister afgewezen.
2.9.
[eiser] ondergaat thans de aan hem opgelegde gevangenisstraf.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te gebieden:
1) de tenuitvoerlegging van de straf van [eiser] te schorsen;
2) de exequaturprocedure toe te passen op het verzoek van de Duitse autoriteiten van 1 augustus 2011;
3) de ten uitvoer te leggen straf van [eiser] met tenminste twee jaar gevangenisstraf te verlagen,
een en ander steeds op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan.
De Duitse autoriteiten hebben Nederland verzocht de tenuitvoerlegging van de straf over te nemen op basis van artikel 8 EGTUL. Op grond van dit artikel kan de overname van een tenuitvoerlegging zowel plaatsvinden door middel van de voortgezette tenuitvoerlegging als door middel van de omzettingsprocedure. Ten tijde van de aanvraag van de Duitse autoriteiten, 1 augustus 2011, vormde de toepassing van de omzettingsprocedure het gevoerde beleid. Pas daarna, sinds 1 oktober 2011, heeft een beleidswijziging plaatsgevonden voor strafvonnissen binnen de EU-landen, in die zin dat de voortgezette tenuitvoerlegging gevolgd werd. Voor zover de voortgezette tenuitvoerlegging wel de aangewezen procedure zou zijn geweest, geldt dat dit ingevolge artikel 43 lid 2 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) slechts mogelijk is na een door de veroordeelde afgegeven schriftelijke instemming daarmee. Nu deze instemming van [eiser] ontbreekt, is ten onrechte de voortgezette tenuitvoerlegging toegepast.
[eiser] is in Duitsland veroordeeld voor het aanwezig hebben, vervaardigen dan wel handelen in hennep. Het strafmaximum voor een dergelijk vergrijp is in Nederland twee jaar. Op grond van artikel 8 lid 4 EGTUL dient het Ministerie van Justitie de ten uitvoer te leggen straf te verminderen met tenminste twee jaar. Aannemelijk is dat [eiser] reeds te lang van zijn vrijheid is beroofd. Hij heeft aldus spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In geschil is de vraag of de Staat in het geval van [eiser] een omzettingsprocedure had moeten volgen in plaats van de gevolgde procedure van voorgezette tenuitvoerlegging.
4.2.
Bij de boordeling van de vorderingen wordt vooropgesteld dat uitgangspunt is de bevoegdheid van de Minister om op grond van de WOTS te beslissen over de vraag of de tenuitvoerlegging van een in een andere EU-lidstaat uitgesproken strafvonnis door Nederland moet worden overgenomen. Binnen het stelsel van de WOTS heeft de Minister voorts een ruime beleidsvrijheid bij de keuze tussen de omzettingsprocedure en de voortzettingsprocedure.
4.3.
De Duitse autoriteiten hebben de overdracht van de tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf verzocht onder de in 2.4. vermelde voorwaarden, onder meer inhoudende dat er sprake zou zijn van voortgezette tenuitvoerlegging en dat de door de Duitse rechter opgelegde straf niet gewijzigd zou worden. De Duitse autoriteiten verwijzen in het verzoek naar artikel 8, lid 1 onder a en naar lid 4 EGTUL, die als volgt luiden:

1 Indien de overdracht van de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot een vrijheidsstraf is aanvaard, dienen de bevoegde autoriteiten van de Staat van tenuitvoerlegging:
a. de tenuitvoerlegging van de in de Staat van veroordeling opgelegde straf onmiddellijk voort te zetten of op grond van een rechterlijke of administratieve beschikking op de in lid 4 van dit artikel vermelde voorwaarden.
(…)
4 Indien de Staat van tenuitvoerlegging de in lid 1, onder a), van dit artikel voorziene procedure toepast, is hij gebonden aan het rechtskarakter en de duur van de in de Staat van veroordeling uitgesproken straf. Indien deze straf evenwel naar aard en duur onverenigbaar is met de wet van de Staat van tenuitvoerlegging, of indien de wet van die Staat zulks vereist, kan die Staat, door middel van een rechterlijke of administratieve beschikking, de straf aanpassen aan de straf die door zijn eigen wet voor een soortgelijk strafbaar feit is voorgeschreven. Wat de aard betreft, zal de straf zoveel mogelijk overeenstemmen met die welke door de ten uitvoer te leggen veroordeling is opgelegd. De door de Staat van veroordeling opgelegde straf zal hierdoor naar aard en duur niet worden verzwaard en evenmin zal het door de wet van de Staat van tenuitvoerlegging voor hetzelfde feit voorgeschreven maximum hierdoor worden overschreden.”
Gebleken is dat de Duitse autoriteiten expliciet hebben verzocht om voortgezette tenuitvoerlegging. Zonder een daartoe strekkend verzoek van de Duitse autoriteiten of instemming van de Duitse autoriteiten stond het de Staat niet vrij in Nederland de omzettingsprocedure te hanteren. Dat omzetting, zoals [eiser] terecht aanvoert, volgens het voor 1 oktober 2011 geldend beleid de hoofdregel was, doet daaraan niet af. Dit neemt immers niet weg dat er geen instemming van de veroordelende staat vereist is. Ook het Gerechtshof heeft tot uitgangspunt genomen dat er gestreefd moet worden de in de wet voorziene omzettingsprocedure te volgen, maar heeft geoordeeld dat de zich in het dossier van [eiser] bevindende stukken maken dat de overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf in dit geval enkel mogelijk is via de procedure van de onmiddellijke tenuitvoerlegging.
4.4.
De stelling van [eiser] dat hij niet met voortgezette tenuitvoerlegging heeft ingestemd, kan hem evenmin baten. [eiser] heeft op 24 februari 2011 via zijn Duitse advocaat het Openbaar Ministerie te Osnabrück verzocht de tenuitvoerlegging in Nederland plaats te laten vinden. [eiser] verbleef op dat moment reeds in Nederland en werd naar eigen zeggen geconfronteerd met een voortgezette tenuitvoerlegging, zonder dat hij daartoe de vereiste toestemming had verleend. Voor zover, op grond van de systematiek van de WOTS, geoordeeld zou moeten worden dat instemming van de veroordeelde verkregen moet zijn alvorens tot voortgezette tenuitvoerlegging kan worden overgegaan, kan [eiser] zich daarop niet beroepen. Dit ziet immers op de situatie dat een staat en niet de veroordeelde zelf om overname of overdracht van tenuitvoerlegging verzoekt, terwijl in het onderhavige geval [eiser] zelf om overbrenging heeft verzocht en daarmee geacht wordt daarmee te hebben ingestemd. In een geval als het onderhavige behoeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de overbrenging dan ook niet expliciet om toestemming van de veroordeelde te worden gevraagd. Dat de Staat uiteindelijk voor een andere procedure heeft gekozen dan [eiser] kennelijk voor ogen stond, maakt dit niet anders, nu een veroordeelde geen invloed kan uitoefenen op de wijze van tenuitvoerlegging van buitenlandse veroordelingen tot vrijheidsstraffen in Nederland. Daarbij komt dat [eiser] inmiddels al in Nederland verbleef, zodat feitelijk geen sprake meer kon zijn van overbrenging in de zin van artikel 43 lid 2 WOTS (oud).
4.5.
Ten aanzien van het betoog van [eiser] dat het in Nederland geldende strafmaximum is overschreden overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit het vonnis van 26 november 2010 van de Duitse rechter is, voor zover relevant, het navolgende opgenomen:
für Recht erkannt:
Die Angeklagten[eiser] und(…) sind des bandenmäβigen unerlaubten Handeltreibens mit Betäubungsmitteln in nicht geringer Menge in vier Fällen Schuldig”.
Hieruit valt op te maken dat [eiser] is veroordeeld wegens deelname aan een criminele organisatie. Daarbij komt dat ook het Gerechtshof de feiten waarvoor [eiser] in Duitsland is veroordeeld heeft gekwalificeerd als deelname aan een criminele organisatie en het viermaal handelen in marihuana, waarbij het zou gaan om enkele kilo’s. Ingevolge artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht geldt voor dergelijke vergrijpen in Nederland een strafmaximum van zes jaren. De door de Duitse rechter opgelegde straf overschrijdt dan ook niet het Nederlandse strafmaximum, zodat het beroep van [eiser] op artikel 8 lid 4 EGTUL wordt verworpen.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2017.
hf