ECLI:NL:RBDHA:2017:2022
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Navordering van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen op basis van nieuw feit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2017 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor de jaren 2010 tot en met 2012. Eiseres had aangiften ingediend die door de Belastingdienst zijn opgelegd, maar naar aanleiding van de aangifte over 2013 heeft de Belastingdienst vragen gesteld over banktegoeden die niet waren aangegeven in de eerdere aangiften. Eiseres verklaarde dat drie bankrekeningen abusievelijk niet waren aangegeven door persoonlijke omstandigheden en administratieve nalatigheden van de banken. De Belastingdienst legde daarop navorderingsaanslagen op, omdat er sprake zou zijn van een nieuw feit.
De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst gerechtigd was om navorderingsaanslagen op te leggen, omdat de banken onjuiste of geen informatie hadden verstrekt over de bankrekeningen van eiseres. De rechtbank stelde vast dat de Belastingdienst pas na het opleggen van de aanslagen op de hoogte was geraakt van deze informatie en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de Belastingdienst hadden moeten aanzetten tot nader onderzoek. Eiseres' argumenten dat er sprake was van ambtelijk verzuim werden door de rechtbank verworpen, omdat de Belastingdienst met vertrouwen mocht afgaan op de ingediende aangiften.
De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.