8.4.Uit het voorgaande volgt dat voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 8 september 2012 sprake was van wederzijdse zorg tussen eiser en [persoon 1] .
9. Dat betekent dat in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 augustus 2015 sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen eiser en [persoon 1] . Door dit niet aan verweerder te melden, heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.
10. Uit wat hiervoor onder 7.4 en 8.2 is overwogen, volgt dat voor de periode van 17 december 2009 tot en met 31 december 2011 niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding tussen eiser en [persoon 1] . Hoewel de verklaringen van eiser en [persoon 1] wel in die richting wijzen, zijn deze op dit punt onvoldoende duidelijk en consistent en ook onvoldoende gestaafd met andere onderzoeksresultaten om van doorslaggevende betekenis te kunnen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder ten aanzien van deze periode ten onrechte overgegaan tot intrekking en terugvordering van de aan eiser toegekende bijstandsuitkering.
11. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat, wanneer de periode van de gezamenlijke huishouding is vastgesteld en voorts duidelijk is welke inkomsten [persoon 1] in die periode had, het mogelijk is om alsnog eisers recht op bijstand over die periode vast te stellen. [persoon 1] heeft aangegeven deze inkomensgegevens aan verweerder te willen verstrekken. Daarom bestaat aanleiding om in dit beroep artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (bestuurlijke lus) toe te passen. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de periode waarin naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen eiser en [persoon 1] . Indien aan de hand van inkomensgegevens van [persoon 1] aannemelijk kan worden gemaakt dat over die periode recht bestond op bijstand, kan verweerder bij het herstel van het bestreden besluit de intrekking van het recht op bijstand en de terugvordering daarop afstemmen. Verweerder krijgt daarvoor een termijn van zes weken, te rekenen vanaf de datum van verzending van deze uitspraak.
12. Gelet op artikel 8:51b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht draagt de rechtbank verweerder op haar zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen twee weken na verzending van deze uitspraak, kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
13. Omdat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de brutering van de terugvordering, blijft deze verder onbesproken.
14. In afwachting van de uitkomst van de bestuurlijke lus houdt de rechtbank alle verdere beslissingen aan.
15. De rechtbank wijst erop dat tegen deze uitspraak hoger beroep open staat, maar pas tegelijk met de – nog te nemen – einduitspraak. Tot die tijd staat tegen deze tussenuitspraak geen rechtsmiddel open.