ECLI:NL:RBDHA:2017:1920
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Overdracht van asielzoeker aan Duitsland op basis van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Algerijnse asielzoeker en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De asielzoeker, eiser, had op 23 oktober 2016 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn asielverzoek. De rechtbank ontving het beroepschrift van eiser op 22 december 2016, samen met een verzoek om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. Tijdens de zitting op 10 januari 2017 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 21 december 2016 had besloten de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de asielprocedure. Eiser voerde aan dat hij vreesde voor refoulement en slechte omstandigheden in Duitsland, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn vrees. De rechtbank concludeerde dat Nederland erop kan vertrouwen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt en dat er geen ernstige tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Duitsland. Daarom werd het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De rechtbank heeft beslist dat eiser kan worden overgedragen aan Duitsland, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen een week hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.