ECLI:NL:RBDHA:2017:1887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
17/1299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Kosovaarse eiseres en de beoordeling van Kosovo als veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Kosovaarse eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres, die ook ten behoeve van haar minderjarige kinderen procedeert, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door verweerder als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de eiseres in overweging genomen, waaronder haar jeugd en de problemen met haar vader, die haar ontvoerde en haar in Noorwegen opsloot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder de identiteit en nationaliteit van de eiseres geloofwaardig acht, maar het asielrelaas ongeloofwaardig vindt. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres over haar psychische toestand en de geloofwaardigheid van haar relaas niet gevolgd, en heeft geoordeeld dat de verweerder voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat Kosovo als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Kosovo voor haar niet veilig is, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun specifieke omstandigheden aan te tonen wanneer zij claimen dat een veilig land voor hen niet veilig is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1299

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 februari 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, met de Kosovaarse nationaliteit,
mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen
[naam] , geboren op [geboortedag] 2012
[naam] , geboren op [geboortedag] 2015
(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Daarnaast is aan eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 en geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Tevens is aan haar een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Het inreisverbod geldt niet voor de minderjarige kinderen van eiseres.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd.
Eiseres is opgegroeid bij haar grootouders van moeders zijde. Op 14 jarige leeftijd ontdekt zij dat de grootouders niet haar echte ouders zijn en doet ze een poging tot zelfmoord. Ze is opgenomen in het ziekenhuis en wordt dan ontvoerd door haar vader. De politie wordt ingeschakeld en na twee weken wordt besloten dat ze bij haar vader moet verblijven. Ze wordt door haar vader twee dagen later meegenomen naar Noorwegen waar ze ontdekt dat hij een crimineel is. Ze ziet dingen die ze niet wil zien en wordt twee jaar lang opgesloten in een kamer in een andere flat. Op 16 jarige leeftijd hoort ze haar vader zeggen dat ze moet verdwijnen. Daarop besluit eiseres te ontsnappen en gaat ze met de bus naar Duitsland omdat daar haar oom verblijft. Vervolgens verblijft ze jarenlang in diverse lidstaten maar telkens weet haar vader haar verblijfplaats te achterhalen. Hij zoekt contact via Skype en er zijn incidenten met onbekende personen die naar haar vragen in Noorwegen en Duitsland. Ze heeft in diverse lidstaten de hulp ingeroepen van de autoriteiten naar aanleiding van deze incidenten. Omdat Duitsland haar terug wilde sturen naar Kosovo is ze op 5 januari 2017 naar Nederland gereisd.
2. Verweerder onderscheidt in het asielrelaas de volgende relevante elementen:
A) de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
B) de redenen dat zij niet terug kan keren naar Kosovo.
3. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig.
Voor het overige acht verweerder het relaas ongeloofwaardig en overweegt in dat verband onder meer dat niet valt in te zien dat eiseres plotseling bij haar vader moet gaan wonen nadat hij haar ontvoerd heeft en dit besluit wordt genomen door de politie. Verweerder vindt het ongerijmd dat de grootouders van eiseres die al die jaren voor haar gezorgd zouden hebben zonder slag of stoot hun kleindochter maar laten gaan terwijl hun kleindochter dit niet wil. Ook is het ongerijmd dat eiseres die in een kamer zou zijn opgesloten pas na twee jaar probeert te ontsnappen en dat ze niet de bescherming van de autoriteiten inroept maar de bus naar Duitsland neemt. Verder kan eiseres geen inzicht verschaffen in hoe haar vader steeds haar verblijfplaats weet te achterhalen en zijn de verklaringen van eiseres strijdig met het proces-verbaal van 6 oktober 2008 dat door eiseres is overgelegd. Verweerder vindt het verder zeer opvallend dat haar gestelde vriend [naam] in zijn relaas in het geheel niet rept over de problemen van eiseres met haar vader.
4. Eiseres voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische toestand bij de beoordeling van haar verklaringen. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres met betrekking tot de data dermate afwijken van de gegevens in de beschikbare documenten dat dit eiseres, ondanks haar psychische problemen, toch wordt tegengeworpen. Eiseres volstaat in beroep met de enkele stelling dat de bij haar gestelde diagnose ernstig is. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder niet te volgen in zijn standpunt.
5. Met betrekking tot de geloofwaardigheid van het relaas heeft eiseres in de zienswijze kortgezegd aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat zij aan haar vader was toegewezen, dat het voorstelbaar is dat haar partner niet rept over de problemen van eiseres omdat hijzelf om andere redenen te vrezen heeft terug te moeten naar Servië, dat het voorstelbaar is dat eiseres in plaats van bescherming van de autoriteiten in te roepen ver weg wilde gaan van haar vader en dat niet valt uit te sluiten dat ze pas is gevlucht nadat ze gehoord had dat haar vader zich van haar wilde ontdoen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op de zienswijze. De gronden van beroep bevatten slechts een verwijzing naar deze zienswijze en kunnen derhalve niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Veilig land van herkomst
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder Kosovo ten onrechte heeft geplaatst op de lijst van veilige landen van herkomst. Subsidiair is eiseres van mening dat Kosovo in ieder geval voor haar niet veilig is.
8. Bij regeling van 10 november 2015 heeft verweerder Kosovo aangewezen als veilig land van herkomst door bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000), onder meer met dit land uit te breiden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Kosovo in zijn algemeenheid een veilig land van herkomst is en wijst daarbij op zijn brief van 3 november 2015 ter toelichting op deze regeling. Kosovo heeft vanwege zijn omstreden status als onafhankelijke staat weliswaar niet het Vluchtelingenverdrag en het EVRM geratificeerd, maar in artikel 22 van de Grondwet is wel een achttal Verdragen opgenomen die zien op waarborgen ten aanzien van mensenrechten. Verweerder heeft voorts gewezen op het voorstel van de Europese Commissie (EC) van 9 september 2015 voor een ontwerp-Verordening voor een Europese lijst met veilige landen van herkomst waarop ook Kosovo staat vermeld. De EC heeft geoordeeld dat in Kosovo de materiële en procedurele mensenrechten- en anti-discriminatiewetgeving een adequate rechtsgrondslag vormt voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. Het feit dat Kosovo geen partij is bij relevante internationale instrumenten op het gebied van de mensenrechten, zoals het EVRM, vloeit voort uit het ontbreken van een internationale consensus over de status als soevereine staat. Er zijn geen aanwijzingen voor eventuele refoulement-incidenten met betrekking tot de eigen burgers. Discriminatie of geweld tegen personen uit kwetsbare groepen, zoals vrouwen, leden van de LHBTI-gemeenschap en personen die deel uitmaken van etnische minderheden, met inbegrip van etnische Serviërs, komt in individuele gevallen nog steeds voor. De hierboven genoemde omstandigheden moeten door de lidstaten in het bijzonder in aanmerking worden genomen wanneer zij beoordelen of een derde land dat voorkomt op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst voor een specifieke asielzoeker als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, of wanneer zij een verzoek beoordelen met gebruikmaking van de in de Procedurerichtlijn bedoelde procedurele voorzieningen voor verzoekers uit een veilig land van herkomst. De EC concludeert dat Kosovo een veilig land van herkomst is in de zin van de Procedurerichtlijn. Verweerder heeft deze argumentatie overtuigend geacht.
9. Verweerder heeft de aanwijzing van Kosovo als veilig land van herkomst in het bestreden besluit schriftelijk aangevuld en daartoe gewezen op het voortgangsrapport van de EC van 10 november 2015, het ‘Country Report on Human Rights Practices 2015’ van het US Department of State en rapporten van de Secretaris-Generaal van de VN van [geboortedag] 2016 en van 29 juli 2016.
10. Verweerder heeft toegelicht dat hij het onderzoek van de EC, dat ten grondslag ligt aan het voorstel om Kosovo op te nemen op de gemeenschappelijke EU-lijst, na een eigen, zelfstandig onderzoek naar en een beoordeling van dat onderzoek tot het zijne heeft gemaakt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het zelfstandig onderzoek met name heeft bestaan uit het vergelijken van de door de EC verstrekte informatie met gegevens uit andere gerenommeerde bronnen (zie de hierboven genoemde rapporten).
11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn standpunt dat Kosovo een veilig land van herkomst is gebaseerd op de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) voorgeschreven informatiebronnen. Verweerder heeft op een juiste wijze invulling gegeven aan de verplichting om zijn oordeel over de vraag of Kosovo als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt mede te baseren op zelfstandig onderzoek.
12.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) heeft overwogen, moet de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst voldoen aan een aantal materiële vereisten. Gelet op de toepasselijke regelgeving (artikel 3.37f van het VV 2000) geldt voor die aanwijzing als norm dat er in het betreffende land algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt. Uit de betrokken informatiebronnen moet blijken dat er in het desbetreffende land wet- en regelgeving is die voornoemde vervolging en behandeling verbiedt en die het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden. Dit betreft de juridische situatie in het betrokken land. Tevens moet daaruit blijken dat die wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en dat bescherming dus ook feitelijk wordt geboden, waarvoor onder meer de daadwerkelijke beschikbaarheid van een systeem van rechtsmiddelen relevant is. Dit betreft de feitelijke situatie in het betrokken land.
13. Verweerder heeft zich gebaseerd op voormeld voorstel van de EC van 9 september 2015 waarin staat vermeld dat in Kosovo de materiële en procedurele mensenrechten- en anti-discriminatiewetgeving een adequate rechtsgrondslag vormt voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. Daarnaast is relevant dat Kosovo in artikel 22 van de Grondwet een achttal Verdragen heeft opgenomen die zien op het waarborgen ten aanzien van mensenrechten. Voorts is er op gewezen dat de grondwet en de wet arbitraire arrestatie en detentie verbieden en dat de Kosovaarse wet- en regelgeving discriminatie verbiedt.
14. Eiseres heeft het standpunt van verweerder over de juridische situatie in Kosovo met betrekking tot de bescherming van mensenrechten niet gemotiveerd bestreden. Ze wijst met name op een aantal tekortkomingen in de praktijk, maar concrete gebreken in de wet- en regelgeving heeft zij niet benoemd. Het standpunt van verweerder dat de juridische situatie in Kosovo voldoet aan de te stellen eisen houdt dan ook in rechte stand.
15. Met betrekking tot de feitelijke toepassing en handhaving van de wet- en regelgeving heeft verweerder gewezen op het feit dat de rechtspraak in Kosovo onafhankelijk is, zij het dat er sprake is van politieke beïnvloeding. Als grootste probleem wordt de achterstand bij de behandeling van zaken genoemd. De rechtsgang wordt in zijn algemeenheid als eerlijk en onpartijdig aangemerkt. In Kosovo zijn tal van organisaties actief die zich bezighouden met mensenrechten. Zij worden niet belemmerd door de autoriteiten. Verder blijkt uit voornoemd ‘Country Report on Human Rights Practices 2015’ dat in zijn algemeenheid wordt opgetreden tegen (excessief) politiegeweld, dat vervolging ook daadwerkelijk plaatsvindt en in voorkomende gevallen resulteert in (stevige) veroordelingen,
dat de grondwet en de wet arbitraire arrestatie en detentie verbieden en dat deze verboden in zijn algemeenheid worden nageleefd. De Kosovaarse wet- en regelgeving die discriminatie verbiedt wordt niet altijd effectief ten uitvoer gebracht en er is sprake van interetnisch geweld. Er is echter ook sprake van enige verbetering in die situatie. In het rapport van [geboortedag] 2016 meldde de Secretaris-Generaal van de VN dat de Kosovaarse autoriteiten de nodige moeite doen om werkgelegenheid te scheppen voor minderheden. Verweerder erkent dat Kosovo kampt met diverse maatschappelijke problemen en dat de uitvoering van wet- en regelgeving in de praktijk tekortkomingen laat zien. Deze zijn echter niet zodanig dat om die reden Kosovo in zijn algemeenheid niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onder verwijzing naar diverse bronnen voldoende gemotiveerd dat de feitelijke toepassing van wet- en regelgeving ter bescherming van mensenrechten in Kosovo van een zodanig niveau is dat plaatsing op de lijst van veilige landen van herkomst gerechtvaardigd is. Evenals verweerder leidt de rechtbank uit de beschikbare rapporten af dat er een aantal problemen en tekortkomingen is gesignaleerd. Deze zijn echter niet van dien aard dat hieraan de conclusie zou moeten worden verbonden dat Kosovo in zijn algemeenheid niet als veilig kan worden beschouwd.
Het door eiseres in beroep aangehaalde rapport van EASO “Country of Origin Information Report, Kosovo Country Focus” van 15 november 2016 schetst geen wezenlijk ander beeld en doet daarom niet af aan het standpunt van verweerder.
17. Gelet op het hiervoor overwogene stelt verweerder terecht dat sprake is van een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Kosovo geen bescherming nodig hebben. Het is derhalve aan eiseres om aannemelijk te maken dat Kosovo voor haar wegens haar specifieke omstandigheden niet veilig is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen bescherming in Kosovo behoeft omdat haar asielrelaas ongeloofwaardig is.
18. In beroep heeft eiseres nog aangevoerd dat haar partner afkomstig is uit Servië en dat er bij een terugkeer van hem naar Servië en van eiseres en de kinderen naar Kosovo sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft deze stelling op geen enkele manier nader onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
19. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de beslissing van verweerder om haar geen uitstel van vertrek te verlenen. Dit onderdeel van het bestreden besluit blijft daarom verder onbesproken.
20. Nu verweerder gelet op het voorgaande de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, is aan eiseres terecht een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J.W. Hermans, voorzitter, en mr. P.A. Buijs en mr. J.L.M. Dohmen, leden, in aanwezigheid van mr. S.J.W.H Potters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.