ECLI:NL:RBDHA:2017:1883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Kosovaarse eisers wegens ongeloofwaardig asielrelaas en toepassing van veilig land van herkomst

In deze zaak hebben eisers, van Kosovaarse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvragen werden afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat verweerder het asielrelaas ongeloofwaardig achtte. Eisers stelden dat zij bedreigd en mishandeld waren door leden van IS, omdat eiser weigerde zich bij hen aan te sluiten en jongeren voor hen te rekruteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit, herkomst en nationaliteit van eisers geloofwaardig zijn, maar dat het asielrelaas niet voldoende onderbouwd was. Verweerder had de aanvragen moeten beoordelen op basis van de oude Vreemdelingenwet, aangezien de aanvragen vóór de wijziging van de wet waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen als kennelijk ongegrond onterecht was en heeft de bestreden besluiten vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand gelaten, met uitzondering van de beslissing dat eisers Nederland onmiddellijk moesten verlaten en de oplegging van een inreisverbod. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eisers veroordeeld tot een bedrag van € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 17/2096 en AWB 17/2137
V-nummers: [nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 februari 2017 in de zaken tussen

[eiser], eiser,

[eiseres],eiseres,
mede namens hun minderjarige kind
[naam kind],
gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde mr. P.L.M. Stieger,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. J.H.M. Post.

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 19 januari 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken AWB 17/2097 en 17/2139, plaatsgevonden op 9 februari 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers zijn van Kosovaarse nationaliteit. Zij zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum]. Eisers hebben op 18 februari 2015 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij is bedreigd en mishandeld door leden van IS, omdat hij weigerde zich bij hen aan te sluiten en jongeren voor hen te rekruteren. Het relaas van eiseres verwijst naar dat van eiser.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de identiteit, herkomst en nationaliteit van eisers geloofwaardig. Het asielrelaas van eisers acht verweerder echter ongeloofwaardig. Eiser heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom hij interessant is voor IS juist omdat hij niet open staat voor hun ideologie. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij door leden van IS is aangevallen. Uit de door hem overgelegde medische verklaring blijkt niet wat de aanleiding voor het geweld was. Verder bevreemdt het verweerder dat eisers steunbewijs in de vorm van de door hen ontvangen dreigbrieven hebben vernietigd.
3. Eisers hebben daartegen aangevoerd dat verweerder hun relaas ten onrechte ongeloofwaardig acht. Eiser is van 2002 tot 2012 lid van het bestuur geweest van de jeugdafdeling van de Democratische Partij en is daarom interessant voor IS; hij kan jongeren voor hen benaderen en Syriëgangers rekruteren. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser lidmaatschapsdocumenten overgelegd. Nadat eiser afwijzend had gereageerd op de verzoeken van IS voor hen actief te worden, is eiser mishandeld en bedreigd door enkele mannen. De aanvallers waren vermoedelijk lid van IS. Eiser heeft foto’s van de verwondingen aan zijn gezicht en een medische verklaring van M.D.A. Ahmexhekaj, specialist-pulmoloog met betrekking tot eisers medische behandeling op 1 september 2014, overgelegd. Daarnaast hebben eisers dreigbrieven ontvangen, die zij weggegooid hebben. Eiser wijst verder op een bij de zienswijze ingebrachte artikel van VluchtelingenWerk Nederland van 3 november 2016, waaruit blijkt dat IS aanzienlijke invloed heeft in Kosovo. Eiser kan geen bescherming bij de autoriteiten vragen, want zijn aanvallers waarschuwden eiser om niet naar de politie te gaan omdat zij de agenten, die die avond dienst hadden, kenden. Daarbij komt dat de overheid corrupt is.
Verder zijn eisers van mening dat Kosovo ten onrechte is aangemerkt als veilig land van herkomst. Kosovo is geen partij bij het Vluchtelingenverdrag en heeft evenmin het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geratificeerd. Eiser wijst ter onderbouwing op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) en de uitspraak van deze rechtbank, deze zittingsplaats, van 6 oktober 2016 (Awb 16/20492). Subsidiair zijn eisers van mening dat Kosovo specifiek voor hen geen veilig land van herkomst is.
4. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn;
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw (oud) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, van de Vw (oud) wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling afkomstig is uit een land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de andere in artikel 30, onder d, bedoelde verdragen en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het die verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt;
Ingevolge artikel 83a van de Vw omvat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond, met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, zoals deze gold vanaf 20 juli 2015. Deze gewijzigde wet is tot stand gekomen ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn). Volgens het overgangsrecht in de Procedurerichtlijn, neergelegd in artikel 52, eerste lid, gelden de bepalingen bedoeld in artikel 51, eerste lid, waaronder artikel 32, tweede lid (betreffende het kennelijk ongegrond verklaren), voor verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na 20 juli 2015 of een eerdere implementatiedatum. Voor aanvragen van vóór deze datum geldt het oude recht. Verweerder had de aanvragen van eisers, die dateren van 18 februari 2015, daarom moeten beoordelen op grond van de Vw (oud), zoals die luidde tot 20 juli 2015. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:510).
6. Nu verweerder de aanvragen van eisers diende te beoordelen op grond van de Vw (oud) heeft verweerder deze ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Gelet daarop heeft verweerder ten onrechte bepaald dat eisers Nederland onmiddellijk moeten verlaten en ten onrechte een inreisverbod opgelegd. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend.
De beroepen zijn daarom gegrond en de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd.
7. De rechtbank zal vervolgens bezien in hoeverre de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden besluiten in stand gelaten kunnen worden.
8. Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat toepassing kan worden gegeven aan artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, van de Vw (oud) dat dezelfde inhoud heeft als artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers met toepassing van de huidige Vw afgewezen als kennelijk ongegrond omdat zij afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst. Verweerder heeft Kosovo bij regeling van 10 november 2015 aangewezen als veilig land van herkomst door het op te nemen in bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, van de Vw (oud) kan bij de beoordeling van een asielaanvraag worden betrokken dat een vreemdeling afkomstig is uit een veilig land. Eén van de in deze bepaling gestelde voorwaarden is dat het betreffende land partij is bij het Vluchtelingenverdrag. Niet in geschil is dat Kosovo het Vluchtelingenverdrag niet heeft geratificeerd. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder onder de Vw (oud) de exceptie van het veilig land van herkomst niet aan eisers kon tegenwerpen.
9.
Vervolgens moet worden beoordeeld of toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vw (oud) zou hebben geleid tot afwijzing van de aanvragen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
10. Verweerder heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom IS hem als ronselaar voor Syriëgangers zou willen rekruteren. Eisers hebben verklaard gematigde, niet-praktiserende moslims te zijn. Eiser was weliswaar geruime tijd lid van het bestuur van de jeugdafdeling van de Democratische Partij, maar hij heeft zijn lidmaatschap in 2012 beëindigd. Hij heeft daarover gezegd dat hij de laatste jaren ontzettend teleurgesteld was in de Democratische Partij en zich teruggetrokken heeft van alle activiteiten. Eiser heeft verder verklaard dat hij door zijn lidmaatschap van de jeugdafdeling in contact kwam met jonge mensen. Nu hij daarvan geen deel meer uitmaakte en niet meer actief was voor de partij, is het niet aannemelijk dat eiser nog met jongeren in contact stond. Dat IS hem daarom in augustus 2014, geruime tijd na de beëindiging van zijn lidmaatschap, nog zou benaderen om jongeren te rekruteren om in Syrië te vechten, is bevreemdend te achten. Dit geldt temeer nu eiser stelt dat degenen die hem benaderden goed op de hoogte waren van alles wat met eiser en zijn familie te maken had. Evenzeer is het bevreemdend dat IS zou volharden in zijn pogingen om eiser, zelfs onder bedreigingen, in te lijven bij hun organisatie, nu eiser volstrekt afwijzend stond tegenover hun voorstel en een diepe afkeer had van oorlog. Eiser kon onder die omstandigheden niet als voorbeeld voor de jongeren in de omgeving gesteld worden, iets wat IS volgens eiser wel beoogde.
11. Verder hebben eisers verklaard dat zij een aantal dreigbrieven hebben ontvangen nadat eiser afwijzend reageerde op de telefoontjes, waarin erop werd aangedrongen dat eiser in Syrië moest gaan vechten. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat zij deze brieven niet hebben overgelegd. Eisers hebben bovendien wisselend verklaard over de wijze waarop zij met de dreigbrieven zijn omgegaan. Enerzijds heeft eiser verklaard (rapport gehoor veilig land van herkomst, p. 8) dat niet alleen hij, maar ook zijn vrouw en moeder de brieven hebben gezien, gelezen en verscheurd. De hele familie raakte in paniek vanwege de bedreigingen en dat was aanleiding voor eisers moeder, broers en zussen naar Pristina te verhuizen. Anderzijds heeft eiser verklaard (gehoor veilig land van herkomst, p. 13) dat, zodra hij en zijn vrouw dreigbrieven ontdekten (die volgens eiseres ’s ochtends voor hun huis werden neergelegd), zij de brieven weggooiden omdat zij de familie niet wilden verontrusten. Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat voormelde wisselende verklaringen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het relaas van eisers.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het asielrelaas van eisers dan ook niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Gelet op het vooroverwogene is de slotsom dat verweerder de asielaanvragen van eisers terecht heeft afgewezen.
13. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand laten, met uitzondering van de beslissing dat eisers Nederland onmiddellijk dienen te verlaten en de oplegging van een inreisverbod. Omdat de aanvragen ten onrechte zijn afgewezen als kennelijk ongegrond, geldt een termijn voor hoger beroep van vier weken.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven, met uitzondering van de beslissing van verweerder dat eisers Nederland onmiddellijk dienen te verlaten en de oplegging van een inreisverbod;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990,- (negenhonderdnegentig euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: