Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
V-nummers: [nummer] en [nummer 1]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, twee burgers van Bosnië en Herzegovina, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eisers hadden op 12 januari 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 20 januari 2017 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, waarbij de eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvragen heeft afgewezen op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b. De rechtbank oordeelde dat Bosnië en Herzegovina als veilig land van herkomst is aangemerkt en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij voor de door hen gestelde problemen niet de bescherming van de autoriteiten in hun land kunnen inroepen. De rechtbank heeft ook de argumenten van eisers over de behandeling van hun aanvragen in het zogenaamde 'spoor 2' en de zorgvuldigheid van de besluitvorming beoordeeld, maar oordeelde dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig had gehandeld.
De rechtbank concludeerde dat de asielaanvragen terecht als kennelijk ongegrond zijn afgewezen en verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Toekoen, in aanwezigheid van griffier mr. M.Ch. Grazell, en is openbaar uitgesproken op 20 februari 2017. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.