ECLI:NL:RBDHA:2017:181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 29246, AWB - 16_29248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Servische Roma en de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in de zaken AWB 16/29246 en AWB 16/29248, waarbij eisers, een Servisch echtpaar met minderjarige kinderen, in beroep zijn gegaan tegen besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. Tijdens de zitting op 5 januari 2017 zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en heeft de rechtbank de argumenten van eisers gehoord. Eisers voerden aan dat Duitsland hen zou uitzetten naar Servië, dat als veilig land van herkomst wordt aangemerkt, en dat zij als Roma in Servië te maken hebben met discriminatie en mensenrechtenschendingen. Ze stelden dat ze in Duitsland geen toegang hadden tot een effectief rechtsmiddel en dat de Duitse autoriteiten onvoldoende garanties hadden gegeven voor hun opvang.

De rechtbank overwoog dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank oordeelde dat het feit dat Servië als veilig land van herkomst wordt beschouwd, niet betekent dat asielaanvragen van Roma uit Servië niet zorgvuldig worden behandeld. De rechtbank concludeerde dat de Duitse autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvragen op zich hadden genomen en dat er geen tekortkomingen waren in de asielprocedure en opvang in Duitsland. De beroepsgronden van eisers werden ongegrond verklaard, wat betekende dat de staatssecretaris hen kon overdragen aan Duitsland. De rechtbank wees ook op het ontbreken van aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak geboden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/29246 (beroep eiseres)
AWB 16/29248 (beroep eiser)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2017 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres,

mede namens haar minderjarige zoon
[persoon]en kleindochter
[persoon 2],
en
[eiser], eiser,
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Hofland).

Procesverloop

Bij besluiten van 14 december 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2017.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is I. Coric verschenen.

Overwegingen

1. Eisers zijn elkaars echtgenoten en burgers van Servië. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1959, eiseres op [geboortedatum 2] 1969, hun zoon op [geboortedatum 3] 2004 en kleindochter op [geboortedatum 4] 2008.
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). Uit Eurodac is gebleken dat eisers op 6 april 2016 een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Gelet op de beschikbare informatie zijn de autoriteiten van Duitsland op 30 augustus 2016 gevraagd om eisers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, Dublinverordening. Op 2 september 2016 hebben de Duitse autoriteiten met dit verzoek ingestemd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
3. Eisers voeren aan dat Nederland hun asielverzoeken zou moeten behandelen, omdat zij vrezen dat Duitsland hen naar Servië zal uitzetten. Net als in Nederland wordt Servië in Duitsland aangemerkt als veilig land van herkomst. Dit is volgens eisers onterecht. Als Roma worden zij in Servië gediscrimineerd en ondervinden zij mensenrechtenschendingen. Duitsland heeft hun asielaanvragen afgewezen. Hiertegen hebben eisers geen hoger beroep kunnen instellen, omdat zij de advocaat hiervoor niet konden betalen. In Duitsland hebben eisers dan ook geen toegang tot een effectief rechtsmiddel, zoals vereist op grond van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verder voeren eisers aan dat verweerder aan Duitsland individuele garanties had moeten vragen wat betreft de opvang van eisers, nu hun gezin minderjarige kinderen bevat. Zij verwijzen naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712).
4.1
De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Dat Servië in Duitsland als veilig land van herkomst is aangemerkt, betekent niet dat asielaanvragen van Roma uit Servië niet zorgvuldig worden behandeld. Asielzoekers afkomstig uit een als veilig aangemerkt land van herkomst, kunnen ook in Duitsland aannemelijk maken dat het land voor hen wegens hun specifieke omstandigheden niet veilig is. Dat Duitsland hun aanvragen reeds heeft afgewezen, maakt niet dat eisers na overdracht direct zullen worden uitgezet naar Servië. Doordat de Duitse autoriteiten de Dublinclaim hebben geaccordeerd, hebben zij de verantwoordelijkheid voor de behandeling van onderhavige asielaanvragen op zich genomen. Weliswaar is er sprake van een grote toestroom van vluchtelingen in Duitsland, maar niet is gebleken dat sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en opvang die leiden tot het oordeel dat niet meer wordt voldaan aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4.2
Ten aanzien van eisers’ beklag over het ontbreken van gefinancierde rechtsbijstand heeft verweerder ter zitting terecht gewezen op artikel 20, eerste en derde lid, van richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn). Het derde lid van dit artikel biedt lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden, wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. De vraag of een zaak kans van slagen heeft, en een vreemdeling dus recht heeft op kosteloze rechtsbijstand, wordt in Duitsland beoordeeld door een onafhankelijke rechter, hetgeen in overeenstemming is met de Procedurerichtlijn. Ook is niet gebleken dat eisers zich over hun bedenkingen niet zouden kunnen beklagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Anders dan de vreemdelingen in het arrest Tarakhel, hebben eisers verder niet aannemelijk gemaakt dat zij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zullen kunnen krijgen.
4.3
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de individuele omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien de asielaanvragen van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening toch zelf te behandelen.
5. De beroepsgronden van eisers slagen niet. Dit betekent dat verweerder eisers kan overdragen aan Duitsland.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.